Draai om je oren
Jazz en meer - Column



home  
    
    
 

Onbekend, maar zeer bemind

Heb je je hart verpand aan de Hammond, dan word je moeiteloos geconfronteerd met een handvol aan problemen. Want behalve wederhelften die volledig in de stress schieten bij het aanschouwen van deze bovenmaatse secretaires, huisdieren die het op een janken zetten of hun klauwtjes uitslaan richting orgel, heeft de Hammond-eigenaar ook nog te maken met een ander verschijnsel. Het instrument is niet eigen aan de Nederlandse volksaard. Ik draai er maar niet omheen: wij vormen geen volkje waar het grauwen en krijsen van een Hammond op prijs wordt gesteld.

door Herbert Noord, januari 2011

Natuurlijk is er de poldermuziek geweest van mannen die Cor, Bernard, Pierre of Stef heetten. Laat ik meteen vaststellen dat uit die hoek de Hammond niet de eer is aangedaan die het instrument verdient. Hoe dat komt, is simpel aan te geven. Het is een Amerikaans instrument en in Amerika hadden ze 45 jaar voor de eerste Hammond op de markt kwam net de laatste bizon en indiaan omgelegd (Wounded Knee, 1890). Kortom, in het land van oorsprong ging het er wat rauwer aan toe en dat is goed te horen wanneer je een Hammond op de staart trapt.

Misschien vertelde pa Hammond aan de jonge Laurens wel bloedstollende verhalen over scalpenjagende indianen en stampende bizons, en heeft dit mede geleid tot het Hammondgeluid. Ik maak nu een sprong naar mijn verbintenis aan de Hammond. U dient zich natuurlijk goed te realiseren, dat in de jaren vijftig, toen mijn muzikale belangstelling gewekt werd, de kans dat je een Hammond te horen kreeg, vrij miniem was. De enige twee plekken in Amsterdam waar ik zo'n orgel tegenkwam, waren het Tusschinski-theater en Cinema Royal op de Nieuwendijk. Mijn muzikale achtergrond ligt dan ook eerder bij een pianist: Dr. Anthon van der Horst, die ik voor de VPRO-radio elke doordeweekse ochtend hoorde preluderen op de piano in 'Vijf Minuten VPRO Radio'. Dat deed hij om een dominee te omlijsten, die een stichtelijk woord sprak. Pas kortelings kwam ik erachter dat deze Bachvertolker orgeldocent was aan het Amsterdams conservatorium.

Via allerlei zijpaden kwam ik bij drummer Art Blakey terecht en mijn eerste aanschaf was een 45-toeren plaatje met daarop 'The Sermon'. Maar het was niet Blakey die mijn aandacht trok, maar ene Jimmy Smith die op een orgel speelde, een Hammond. Ik was meteen verkocht, dat moest en zou ik ook. Om een lang verhaal kort te maken: en zo is het gekomen.

Wat ik al snel door kreeg na beluistering van Jimmy Smith was, dat hij mij lichtjaren vooruit was en dat, wilde ik iets op de Hammond betekenen, ik niet moest overgaan tot naspelen, maar zelf iets ontwikkelen. Dat is overigens eenvoudiger gezegd dan gedaan. Wat ik toen wel deed - inmiddels zijn we in de jaren zestig aangeland - was zoveel mogelijk platen verzamelen van organisten die minder bekend waren, maar wel een eigen inbreng hadden.

Geld speelt een rol
Tijdens het schrijven van deze regels drong zich een ander feit op, namelijk dat zwarte organisten pas redelijk laat met het hammondorgel aan de slag zijn gegaan. Het begint pas een beetje van de grond te komen eind vijftiger begin zestiger jaren, terwijl het hammondorgel al ruim twintig jaar daarvoor zijn eerste bewonderaars en bespelers had gekregen. Natuurlijk was er Fats Waller, die in het begin van de veertiger jaren wat Hammondklanken vastlegde, en er waren Jackie Davis en Bill Doggett, maar de echte doorbraak kwam toch met Jimmy Smith, halverwege de jaren vijftig. Was dat te wijten aan een gebrek aan belangstelling, paste het niet in de muzikale opvattingen van die tijd? Dat denk ik niet.

Ik denk dat het louter een kwestie van geld was. Hammonds waren dure instrumenten - je kon voor het geld ook een flinke auto kopen - en in het algemeen gesproken was de zwarte gemeenschap niet zo kapitaalkrachtig, dat voor geïnteresseerde jongelui even een orgel kon worden aangeschaft. Ook niet voor de meeste blanken overigens, maar die maakten in die periode 90% van de bevolking uit en daar bevonden zich verhoudingsgewijs dus meer mensen met centen onder. De verkoopmarketing van de Hammonds richtte zich ook expliciet op die groep van de betere middenklasse. Gelukkig kwam er met Jimmy een kentering en ik durf best te beweren dat zonder deze zwarte inbreng het hammondorgel een veel vroegtijdiger dood was gestorven. Want alles wat vandaag de dag aan hammondorgelgeluiden te horen valt in de pop, rock en blues, valt terug te voeren op die periode.

De bas
Een onder Hammond-liefhebbers van alle gezindten wat heikel onderwerp vormt de bas. In ons polder-Hammond-land geldt het als een pré wanneer de organist met verve het baspedaal weet te bespelen. Mogelijk heeft dat te maken met de vaderlandse volksaard; je hebt er voor betaald en dan zal je het gebruiken ook. In de meeste muziek levert het bespelen van het pedaal geen enkel probleem op, alles keurig op de tel en met een beetje oefening kan je dat onder de knie krijgen. Het probleem duikt echter op als je jazz wilt gaan spelen. Jazz onderscheidt zich van alle andere muzieksoorten maar op één terrein, en dat is de timing. Timing is simpelweg verantwoordelijk voor wat jazzliefhebbers aanduiden met swing. Heel kort door de bocht durf ik, in navolging van Duke Ellington te zeggen: als het niet swingt is het geen jazz.

En wat blijkt nu? Als je jazz op een Hammond wilt gaan spelen, is het fysiek praktisch onmogelijk om alleen met de pedalen de boel aan het swingen te krijgen. Om die reden hebben sommige van de besproken organisten een bassist of basgitarist die hen terzijde staat en spelen de overigen de bas met hun linkerhand. Soms met ondersteunende accenten van het pedaal, soms niet.

Ook dit heeft te maken met de Amerikaanse achtergrond van de Hammond. Praktisch alle organisten die in de vijftiger en zestiger jaren met het bespelen van de Hammond faam verwierven, zijn opgegroeid als pianist. En ik twijfel er niet aan of zij - mijn favorieten waren Pete Johnson, Albert Ammons en Meade Lux Lewis - hebben evenals ik op de piano ook boogiewoogie, ragtime of honky-tonk gespeeld. In die muziek is het hebben van een onderhand die een stuwende bas kan spelen, een vereiste en die ontwikkeling heeft zich voortgezet bij het bespelen van het Hammond-orgel. Van alle Amerikaanse organisten die ik heb ontmoet, van Jack McDuff tot Jimmy McGriff en van Melvin Rhyne tot Jimmy Smith, was er geen één die de bas louter op de pedalen speelde. De meesten hadden die pedalen ook beslist niet nodig, maar lieten ze alleen zitten omdat het publiek ervan overtuigd was, dat de bas van de voeten kwam.

Die Amerikaanse school is totaal tegengesteld aan de Europese school, die in de eerste plaats gebaseerd is op het kerkorgel, waar het bespelen van het pedaal wel een duidelijke functie heeft. Toen aan de conservatoria ook afdelingen lichte muziek en jazz kwamen, is deze lijn aangehouden, met als gevolg dat jonge organisten die eigentijdse muziek of jazz willen gaan spelen nog altijd op de verkeerde voet worden gezet.

Zonder uitzondering zijn deze organisten uit de Afro-Amerikaanse hoek afkomstig. Minder correct: het zijn zwarte Amerikanen, van wie de ouders meestal iets met de kerk van doen hadden. Ook zijn zij allemaal via de piano tot het orgel gekomen. De enige mij bekende uitzondering was Richard 'Groove' Holmes. Toen ik eens met deze reus aan het dineren was, kwam het gesprek op hoe de Hammond in ons leven was gekomen. Ik vroeg Groove of hij net zoals ik ook met piano begonnen was. Zijn antwoord zal ik mijn leven lang niet vergeten: "No man, I was seventeen and walked into the church and I saw the organ. I sat behind it and on that god-given moment I could play." Dat voorval vond plaats in de kerk, waar praktisch alle zwarte organisten hun sporen hebben verdiend, want daar stond meestal een Hammond.

De volgende keer mijn 'beminde' hammondorganisten.

Herbert Noord (foto: Cees van de Ven)

Hammond-organist Herbert Noord (26 juli 1943) formeerde in 1967 zijn eerste eigen groep met onder meer Hans Dulfer. In 1969 bracht hij met deze groep het debuutalbum 'Live At The Bohemia Jazza Club' uit. In de zeventiger jaren maakte Herbert platen met onder anderen Alan Laurillard, de Amerikaanse saxofonist Harvey Kaiser en de Amerikaanse gitarist Paul Weeden. Met Kaiser tourde Herbert diverse malen door de Verenigde Staten. In 1989 formeerde hij met tenorsaxofonist Rinus Groeneveld en drummer Pierre van der Linden de zeer succesvolle - en nog steeds actieve - formatie Advanced Warning. De band bracht verschillende cd's uit, speelde diverse keren op het North Sea Jazz Festival, tourde regelmatig door Duitsland en Zwitserland en was een graag geziene gast op de belangrijke podia en festivals in Nederland.