Draai om je oren
Artikel



home  
    
    
 

Stephanie Trick: een jong lijf, een oude ziel

Op het komende Breda Jazz Festival (17-20 mei) staat een opmerkelijk aantal vrouwelijke topartiesten geboekt. Saskia Laroo, Deborah Carter, Catherine Russell en Denise Jannah zijn min of meer gevestigde namen. Nieuw is Stephanie Trick, die op verbluffende wijze antieke jazz en proto-jazz speelt. Ragtime, stride piano, boogiewoogie. Ze is al 25.

door Eddy Determeyer, april 2012

"Aan de andere kant kun je moeilijk volhouden dat het niveau van de jongste lichting jazzmuzikanten lager ligt dan dat van de swinggeneratie uit de jaren dertig, bijvoorbeeld. Elk jaar opnieuw spuwen de internationale opleidingen onverdroten nieuwe ladingen musici uit, die tot de nok zijn volgestapeld met theorie en techniek. Daar ligt het niet aan. Het niveau, dat kan zonder voorbehoud worden vastgesteld, was nooit eerder zo hoog. Aan weer een andere kant: het lijkt wel of de jongelui de conservatoria verlaten met een ijzeren repertoire van nauwelijks meer dan een dozijn Real Book-standards in hun bagage. Probeer maar eens op de eerstvolgende jamsessie van die conservatoriumboppertjes. Vraag of ze 'Violets For Your Furs' willen spelen, of 'Stairway To The Stars'. (Of 'Ah-Leu-Cha', weer een heel ander verhaal, maar ook een goeie.) Terwijl, die ouwe gasten hadden niet zelden een repertoire van zo'n duizend liedjes of daaromtrent.

Wat is er dan aan de hand?

Jazz is van meet af aan zo niet een vorm van volksmuziek geweest, als in ieder geval een vorm van muziek van het volk. Jazz was altijd de ruggengraat van een complete (van huis uit zwarte) subcultuur, waar ook kleding, het gebruik van specifieke genotsmiddelen, dansstijlen, taalgebruik en zelfs een voedingspatroon deel van uitmaakten. Toen met het verdwijnen van de bigbands in de jaren veertig en vijftig ook de dansfunctie van jazzmuziek wegviel, was dat het begin van een proces waarbij de muziek zich verder en verder verwijderde van wat saxofonist Archie Shepp de 'soul environment' noemde. In eerste instantie verloor de jazz zijn aanhang onder de jongeren, die ófwel niet langer dansten, óf zich op rhythm and blues (Verenigde Staten) of op dixieland (Europa) uitleefden.

De oudere generatie bleef de muziek van haar jeugd grosso modo trouw. Ik herinner me dat ik in 1992 een bar in Detroit binnenstapte, Bomacs, waar de tijd veertig jaar had stilgestaan. De tent was stampvol (zwarte) meneren en mevrouwen, piekfijn uitgedost en deinend in precieuze parfums, die daar allemaal waren om naar de bebop-bigband van pianist Teddy Harris te luisteren – en erop te dansen, dus. Ja, daar zit je dan, met je bleke bek, je spijkerbroek, je baseballschoenen. Bomacs is inmiddels verdwenen, want je moet niet denken dat alleen wij hier in Nederland de schurft hebben aan cultuur. Er is sinds 2006 een ordentelijke parkeerplaats gevestigd, waar toch al gauw twintig auto's het naar hun zinnetje hebben.

Wat een inleiding. Alleen maar om een pianowonder aan te kondigen dat niet eens uit Detroit komt, maar uit St. Louis. Waar ze trouwens ook wel raad weten met 'stadsontwikkeling'. Het oude stadshart met het uitgaanscentrum is daar al in een eerder stadium weggebombardeerd, om plaats te maken voor - men raadt het al - onafzienbare parkeervelden en –garages, kantoorkolossen en een sportfort. Ik zag daar hoe een compleet huizenblok was omgetoverd tot een magnifiek parkeerpaleis van vijf, zes verdiepingen.

Stephanie Trick dus, uit St. Louis. De stad die, samen met Kansas City, de geboorteplaats van de ragtime genoemd mag worden. In 1882 had P.T. Barnum Stephanie in zijn 'Greatest Show on Earth' geprogrammeerd, tussen Tom Thumb en Buffalo Bill. Maar het is 2012 en Barnums circus heet vandaag de dag YouTube. Ragtime is inmiddels vervangen door urban hoempamuziek. En alles heet tegenwoordig jazz.

Dat is waar Stephanie Trick, via YouTube en andere sociale media, beroemd mee is geworden: uitbundige ragtime en stride piano. Vijfentwintig lentes, maar al een paar jaar een begrip in kringen van liefhebbers van klassieke jazz. Dat zie je dus op die YouTube-clipjes: zalen vol grijze kuiven en kale koppen die in eerbiedige aandacht en met natte ogen de verrichtingen van een prille pianiste volgen, die hun kleindochter had kunnen zijn. Maar er zit ook een filmpje bij waar Stephanie, samen met (grijze) collega's Bob Seeley en Craig Brenner, een boogie speelt voor een zaal vol basisschoolleerlingen. En dat volkje gaat me daar toch een potje staan dansen, daar word je koud en warm van. De vraag is dan ook: hoe is het om voor schoolkinderen op te treden en hoe werkt dat bij hen?

"Ik doe dus wel eens programma's voor kinderen," vertelt ze vanuit haar ouderlijk huis in St. Louis, "en dan praten we over de ontwikkeling van ragtime naar stride en boogie woogie. Ik geef ze dan wat muzikale voorbeelden en dat lijken ze, als ze het eenmaal horen, wel te waarderen. Ook al hadden ze geen flauw idee van wat het was. Ik heb een aantal malen programma's verzorgd voor basisschoolkinderen en ook voor middelbareschoolleerlingen. Die volgen dan een cursus jazzgeschiedenis. Daar treed ik dan op om een bepaalde periode te illustreren en dat is ook heel leuk. Omdat die dichter bij mijn eigen leeftijd zitten."

Maar die zijn toch al verziekt door rockmuziek, merk ik op.

"Er zitten twee kanten aan de medaille," grinnikt Stephanie. "Die kids van de basisschool vinden het echt tof, die zijn wat hun muzikale smaak betreft nog volop in ontwikkeling. Het punt evenwel is: als die iets in de klas horen, zijn ze het de volgende dag misschien al weer vergeten. Maar als iemand in het hoger onderwijs iets hoort dat hij aardig vindt, kan die daar verder mee aan de slag. Gaat het opzoeken op internet, bekijkt video's en wordt wie weet op een gegeven moment een fan van deze muziek. Voor zover ik het heb meegemaakt bij hogere beroepsopleidingen: niet iedereen wordt gegrepen, maar er zijn er altijd bij die echt geïnteresseerd raken. Die sturen me mailtjes waarin ze me duidelijk maken dat ze het geweldig vinden: ik wil meer van die muziek weten! Dat soort dingen."

Zelf raakte ze verslingerd aan stride en ragtime via haar pianolerares, die haar vanaf haar vijfde het geijkte klassieke spul liet studeren, maar ook de muziek die de basis vormde voor jazz. De hoge technische eisen die die vroege pianostijlen stellen, spraken haar aan en haar ouders hoefden haar nimmer aan te sporen achter de piano te kruipen om haar oefeningen door te nemen. Integendeel.

De echte doorbraak kwam in 2008, toen ze op een festival in Zürich speelde. "Ik ben niet opgegroeid in een gezin waar voortdurend naar jazz geluisterd werd. Ik ben ermee in aanraking gekomen omdat ragtime me aansprak en vervolgens stride, maar veel van de geschiedenis wist ik niet. Pas sinds dat festival ben ik geïnteresseerd geraakt in de historische opnamen."

"Ik heb echt een opleiding tot klassieke pianiste gevolgd en pas de laatste drie, vier jaar ben ik me meer met improvisatie bezig gaan houden, waarbij ik mijn vaardigheden heb uitgebreid. Dat is vanzelfsprekend een proces. Het is heel plezierig om met mijn trio te werken en met Paolo [Alderighi], omdat ik zo de gelegenheid krijg om te improviseren en dingen uit te proberen."

"Sommige mensen improviseren 'vanzelf' en ook voor mij wordt het meer en meer een tweede natuur. Het is gewoon een kwestie van veel oefenen, dan word je er vanzelf goed in. Als ik mijn stridestukken veel oefen, die er steeds maar weer instamp, dan word ik daar goed in. Maar ook in improviseren kun je goed worden door het veel te oefenen. Plus door er veel naar te luisteren. Zoals je al zei, je moet naar zoveel mogelijk stijlen en opnamen luisteren."

Veel van de grote historische pianostilisten, onder wie Duke Ellington, Art Tatum en Count Basie, begonnen ooit als stridevertolkers. Zelfs Thelonious Monk baseerde zijn stijl daarop – hij was in de jaren dertig een graag geziene gast in de kringen van de originele stridekoningen, zoals James P. Johnson, Willie 'The Lion' Smith en Luckey Roberts. Eerdergenoemde artiesten hebben gemeen dat ze allen hun eigen stijlen ontwikkelden, waarbij de stride-elementen soms compleet ondergesneeuwd raakten. Heeft Stephanie Trick ook een dergelijke ontwikkeling voor ogen?

"Ja hoor," roept ze, om daar gelijk aan toe te voegen: "maar volgens mij dachten die niet: nu moet ik veranderen. Ik denk dat ze gewoon datgene nastreefden waar ze geïnteresseerd in waren, wat hen in muzikaal opzicht bewoog. Dat soort veranderingen komt op een natuurlijke wijze tot stand, doordat je naar verschillende muziekstijlen luistert. Als ik terugdenk aan de muziek waar ik drie jaar geleden naar luisterde en hoe ik toen speelde, dat is iets heel anders dan wat ik tegenwoordig doe en wat me bezighoudt. Dus ik denk dat die persoonlijke, unieke stijl wel komt en dat die al bezig is zich te vormen."

Een nieuw hoofdstuk is Stride Nouveau, een samenwerkingsproject met vocaliste Lorraine Feather, die nieuwe teksten heeft geschreven op oude composities van James P. Johnson en anderen. "Dat is niet direct rap, maar er zitten stukken bij waarbij ze min of meer over de muziek heen praat. Dat is wel bruikbaar, wat ze doet. We hebben al een paar kleinschalige optredens gedaan en de komende jaren gaan we dat verder uitbouwen. Momenteel werken we aan een album, als duo, gewoon zij en ikzelf, piano en zang. Ze heeft haar eigen manier van tekstschrijven en zingen ontwikkeld, dus het is echt een eer om met haar te mogen werken. En de mensen vinden het ook mooi, het is iets unieks, iets dergelijks hoor je niet elke dag. Ze raken geïntrigeerd en dat is goed."

"Momenteel ben ik me aan het voorbereiden voor een aantal concerten met het trio. Ik studeer meer standards in, van Cole Porter en George Gershwin en anderen. Ik ben ook liedjes uit de swingperiode aan het ontdekken. Dat komt mede voort uit mijn samenwerking met de Italiaanse pianist Paolo Alderighi. We maken onze eigen arrangementen van songs uit het swingtijdperk en daarbinnen improviseren we weer. Daar heb ik me de laatste tijd in verdiept. Maar ik ben vanzelfsprekend ook constant bezig meer stridestukken aan mijn repertoire toe te voegen. Daar heb ik mijn naam mee gevestigd."

Luistert ze ook naar de modernere pianisten?

"Ja," kirt ze, "ik bedoel, ik hou van Keith Jarrett, hoewel ik daar niet echt veel tijd insteek. Omdat ik nu eenmaal zo bezig ben met muziek uit de jaren twintig, dertig en veertig. Maar ook Oscar Peterson – niet echt een moderne pianist, maar wel een die verder ging dan die stridepianisten – daar luister ik ook graag naar."

Wie is haar favoriete pianist?

"Bedoel je uit het stridetijdperk? Euh... dat zou Fats Waller zijn, en misschien Don Lambert. En James P. vanzelfsprekend. Maar mijn echte favoriet is vermoedelijk toch wel Fats Waller. Ja, zijn humor en de bounciness waarmee hij speelde."

Die originele stridepianisten werkten voornamelijk in bars en op feestjes, onder meer rent parties, waar ze de gastheer hielpen de huishuur bij elkaar te sprokkelen. Zou het niet aardig zijn een liveopname te maken van een dergelijk partijtje?

"Op een feestje?" reageert Stephanie verbaasd. "Aah! Is dat een serieus idee? Ja. Dat kan heel leuk uitpakken. Ik kan me wel iets prettigs voorstellen bij een relaxed feestje, waar mensen het naar hun zin hebben. Dat kan een heel goeie setting zijn voor een opname. Maar het zou wel afhangen van wat voor soort feestje het zou zijn. Zo'n rent party zou misschien te lawaaierig zijn voor een opname [lacht]. Maar zo'n sfeertje..."

Boogiewoogie is een stijl die Stephanie Trick betrekkelijk recentelijk aan haar repertoire heeft toegevoegd. De originele boogiemeesters, zoals Pete Johnson en Albert Ammons, waren beren van kerels met schouders als aambeelden. Je kunt dat horen in de dreunende bassen van met name Ammons. Trick slaagt erin een dergelijke basis neer te leggen, terwijl ze allerminst als een locomotief is gebouwd.

"Nou, dat mag ik hopen!" schatert ze en aarzelt, "...ik neem aan dat het te maken heeft met... ik bedoel, je kunt de kracht uit je hele lijf halen. Ik gooi mijn hele gewicht erin. Ik heb les gehad van een boogiewoogiepianist, misschien heb je van hem gehoord, Carl Sonny Leyland. Die komt oorspronkelijk uit Engeland en woont tegenwoordig in Californië. Maar hoe dan ook, hij beheerst de stijl perfect en hij zei dat het uit je schouders moet komen, niet uit je polsen. Als je alleen maar je polsen gebruikt en je vingers, krijg je niet zo'n vol geluid. Dat geluid, daar houd ik van en ik doe er alles aan om dat te bereiken. Ik geloof dat het ook echt helpt als je zo gebouwd bent [als Ammons]. Wat mezelf betreft, ik kan een paar boogie's spelen en dan ben ik moe. Je moet er veel instoppen. O God, het is véél zwaarder dan ragtime of stride. Omdat het een beweging is die steeds herhaald wordt, je raakt dezelfde noot met een constante kracht, de hele tijd."

Stephanie Trick mag een anachronisme zijn, iemand die in de verkeerde eeuw is geboren. Het is maar de vraag of ze de voorbode is van een nieuwe generatie ragtime- en boogievertolkers. Al was het alleen maar omdat die stijlen niet langer een levend onderdeel vormen van een complete cultuur. Laten we het maar op een curieus geval van reïncarnatie houden. En daar is net zomin iets mis mee als met die conservatoriumklantjes die 'Giant Steps' spelen. Of met een kamerorkest dat 'Palestrina' vertolkt.