Draai om je oren
Interview



home  
    
    
 

Sam Most
Vanuit het niets beroemd – en weer terug

Sam Most (81) was vijftig jaar geleden al een gevestigde naam in de jazz. De fluitist speelde met tal van grote namen: van Don Redman en Tommy Dorsey tot Boyd Raeburn en Red Norvo. Maar rock nam in de jaren zestig het voortouw en zo belandde Sam Most buiten het directe zicht. Tot pianist en bopkenner Rein de Graaff hem een paar maanden geleden tegen het lijf liep. Het kon niet uitblijven: als gast van het Rein de Graaff Trio toerde de veteraan in oktober en november door het land.

door Eddy Determeyer, januari 2012
foto's: Maarten Jan Rieder

"Ik ben overwegend autodidact. Ik heb wat les gehad op klarinet en altsax en later ook op fluit. En nog weer later heb ik ongeveer een jaar op de Manhattan School of Music gezeten. Maar voor het grootste deel heb ik het mezelf allemaal aangeleerd, door te luisteren, te spelen en te jammen. Ik hoorde Ben Webster toen ik zeventien was, op 52nd Street. Het was er rokerig en ik zei bij mezelf: wow, dat wil ik ook gaan doen!"

"Tijdens de oorlog speelde ik al op buurtfeestjes [neuriet 'Till The End Of Time'], klarinet. Mijn broer was elf jaar ouder, die speelde klarinet bij Les Brown, Tommy Dorsey en nog wat van die gasten. Dus ik dacht, wow, dat doet-ie allemaal?! Dat is ook wel wat voor mij. Ik speelde al veel klarinet, maar voor de bigbands moest je er alt bijdoen. Toen ging ik op tournee met Shep Fields. Heb je daar wel eens van gehoord, van Shep Fields?"

Met z'n rippling rhythm, hahaha!
"Acht maanden op tournee, weetjewel."

Maar Shep Fields was voor een Mickey Mouse-band niet slecht, volgens mij.
"Klopt."

En ik herinner me dat ik opnamen van hem heb gezien met een orkest dat uit saxofoons bestond. Dat was, dacht ik, begin jaren veertig. Allemaal saxen, een stuk of vijftien of zo.
"Wow. Dat heb ik nooit gehoord."

De fluit werd natuurlijk populair na de 'Swingin’ Shepard Blues', toch? Moe Koffman [1957].
"Dat weet ik niet. Ik dacht wel dat ze daarna inderdaad populairder werd, maar ik speelde al vóór die tijd fluit."

Zeker. Maar ik bedoel, dat moet je een zetje in de goede richting hebben gegeven.
"Vermoedelijk wel. Maar ik herinner me dat ik al in 1954, dacht ik [1953, E.D.], op fluit platen maakte. Ook met Herbie Mann. Daarna werd het min of meer populair. Twee fluiten op een album, 'The Mann Meets The Most'. That became kinda popular – maar in historisch opzicht was ik volgens mij een van de eersten. Ook wat betreft het effect van het meeneuriën."

Waar Rahsaan Roland Kirk beroemd mee is geworden.
"Klopt. Maar ik dacht dat ik eerder was. Een van de historici, Joachim Berendt, beweerde dat ik vermoedelijk een van de eersten was die dat populariseerde."

Hoe kwam je op dat idee, om mee te neuriën?
"Ah. Ik had een appartement in de Bronx, New York, waar ik niet veel lawaai mocht maken. Dus probeerde ik zo zacht mogelijk te spelen en met de noten mee te neuriën [scat lijntje]. Dat nam ik zo ook op en zo hoorden de mensen me met het geluid van de fluit meezingen."

"Ik ben altijd meer beïnvloed geweest door saxofonisten, zoals Coleman Hawkins, Ben Webster, Lee Konitz, enzovoorts. Daar heb ik naar geluisterd en van die taal heb ik wat meegenomen, die heb ik naar de fluit vertaald."

"Ik had een vriend die me geholpen heeft, die heeft me echt gestimuleerd. Ik was niet zo'n held in het werk zoeken en vinden. Hij was ervan overtuigd dat ik een tweede Benny Goodman zou worden. Een tijdlang heb ik geen saxofoon gespeeld, alleen maar fluit en klarinet. Hij hielp me om een groep samen te stellen met Doug Mettome op trompet, Urbie Green op trombone, Percy Heath op bas en Louie Bellson op drums. Die schoof hij naar voren en zo maakten we opnamen. Charlie Mingus kocht dat album op en bracht het uit op Debut Records."

"Ik heb drie weken in Japan getourd met Hank Jones, Ray Brown en Alan Dawson. Daarmee hebben we ook een plaat opgenomen, maar die is moeilijk te vinden."

"Ik heb het altijd fijn gevonden, voor dansers te spelen. Gewoon, kijken hoe die dansen. Die hoeven niet te luisteren, ze horen het toch wel. En die beat, daar hield ik van [neuriet wat ritmische flarden]. Wij doen dan ons ding en zij het hunne."

Wat was de gelukkigste tijd in de muziek, voor jou zelf?
"O ja, dat is een goeie vraag. De gelukkigste tijd... Ik heb tien jaar in de Catskill Mountains doorgebracht, gedurende de zomermaanden. In de hotels. Dat was dik voor elkaar. Overal werd voor gezorgd, het eten en zo, en 's avonds speelden we dan. Ik was toen nog jong en had een bopbandje. We speelden 'Oop Bop Sh’Bam' [de verslaggever valt bij: 'A klook a mop']. Jij bent daar dus ook mee opgegroeid?"

Er is nog een intrigerend orkest waar je in hebt gezeten, dat van Don Redman. Was dat een bigband?
"Dat was een bigband. Om precies te zijn: hij was degene die veel stukken voor Louie Bellson schreef. We werkten toen in het Apollo Theater in New York, zes shows per avond, met Pearl Bailey, zijn toenmalige vrouw. Louie schreef ook stukken. Ik ontmoette Don Redman toen – stond hij voor het orkest? Zoiets. Hij was een beroemde componist. Schreef hij niet [neuriet 'Gee Baby, Ain’t I Good To You']?"

"Ken je het verhaal hoe ik een fluit kreeg van Frank Sinatra? Ik werkte toen met vibrafonist Red Norvo in het Sands Hotel in Las Vegas. Frank Sinatra kwam daar kijken en toen hij langs me liep zei hij: 'Sam, you’re blowing your ass off.' Prima, toch?"

"Op een gegeven moment zaten we aan het ontbijt en toen zei hij: 'Sam, ik moet je iets laten zien.' Hij diepte een handgemaakte fluit uit zijn zak op. Hij zei: 'Ik weet dat je haar mooi vindt – je mag haar hebben.' Ik heb die fluit nog steeds. Hij vertelde dat hij haar voor zijn adembeheersing gebruikte. Vermoedelijk alleen om noten lang aan te houden [demonstreert lange noot]. Breath control. Ik heb ook begrepen dat hij graag veel zwom."

"Voor Xanadu Records heb ik een album met Joe Farrell opgenomen. Ik heb ook met Eddie Daniels gewerkt, ow, met veel grote namen. Bud Shank, Bill Perkins, een schnabbel met Pepper Adams. Met pianist Barry Harris een avond in Montreux. Nooit met Dexter Gordon gespeeld... Charlie Parker heb ik in New York gehoord. Wow!, zei ik, wat is dat?!"

Had Charlie Parker toen een vaste band?
"Niet dat ik weet. Hij werkte in een tent die de Royal Roost heette."

"Dus die mensen hoorde ik allemaal en daar ben ik door beïnvloed. Met de jazzmuziek ging het toen nog goed, natuurlijk. Ik kreeg de kans om vier albums voor Bethlehem op te nemen. Daardoor kreeg ik overal ter wereld naam, door die Bethlehems. Ik heb er ook een voor Prestige gedaan en een voor Vanguard."

"Ik was net van de Manhattan School of Music af, die zat aan 26th of zo en van een vriend hoorde ik dat drummer Buddy Rich een nieuwe saxofonist zocht, er was net iemand weggegaan. Ik kreeg een zet van hem, zodat ik op de bühne belandde, bij Buddy. Ik speelde wat en hij zei: 'Je bent aangenomen!' Toen speelde ik fluit ja, dacht ik."

"Ik heb een tournee voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken gedaan, met Buddy. Twee en een half jaar. Daarmee speelden we in Afghanistan, Nepal, India, Zuid-Amerika. Dat was wel okay, met een kleine groep was dat. Niet de bigband. In dat combo was hij heel aardig, ik kon goed met hem overweg. Hij heeft een naam, vooral met de bigband, van: 'Mijn band uit! Jullie zouden je moeten schamen!' Dat soort uitspraken. Grote bek."

"Ik luisterde dus naar die drumsolo's van twintig minuten, elke avond weer. RrrrrWhrrWhrrrrrr! Ik speelde hoofdzakelijk fluit, met op vibrafoon Mike Manieri, dat was elke avond weer lachen [scat snelle boplick]. De andere mensen op die State Department Tournee waren de Four Step Brothers, herinner je je hen? Die waren elke avond weer fenomenaal."

Die improviseerden toch?
"Ja. Ze deden salto's en vielen in spagaat, van alles. Plus er zat een goochelaar bij en een comedian, Joey Adams."

"We speelden swing bop, bebop, wat standards. Ik dacht dat ik twee albums met hem heb opgenomen, lp's, die inmiddels op cd verkrijgbaar zijn. Met dat Horace Silver-dingetje [scat] 'Blowin’ The Blues Away'. Ik ben vergeten hoe het verder ging. We hebben ook spul van Benny Golson opgenomen [scat] 'I Remember Clifford' en nog wat van die dingen. Maar het waren meer standards wat we speelden. Niet zoveel bop [scat 'Billie’s Bounce']. Sommige van die melodielijnen waren te ingewikkeld, vooral [ scat 'Donna Lee']. Dus dat hebben we niet zo vaak gespeeld."

Speel je nog altijd klarinet?
"Nog altijd, jaja. Plus tenor- en altsax. Maar veel werk heb ik daar niet mee. Ik word voornamelijk als fluitist ingehuurd, daar kennen de mensen me van. Maar het loopt momenteel niet lekker in mijn woonplaats Los Angeles, met de jazzclubs."

En heb je van tijd tot tijd ook nog studioklussen?
"Niet erg veel. Er is een kliek die dat allemaal voor zichzelf houdt."

Maar ik bedoel, als je saxofoon en fluit en klarinet speelt, dan moet je toch wel wat kunnen scoren?

"Zo was het altijd wél. Ik heb films gedaan op alt, maar ik was niet zo vertrouwd met de dirigent en met het fenomeen film en zo. Mijn broer heeft me geholpen een paar films binnen te slepen. Maar veel ervaring had ik toen nog niet. Je krijgt op een gegeven moment een reputatie: 'O, hij is een geweldige jazzman, maar...' en dan komen er niet veel telefoontjes meer. In het algemeen gesproken gaat het momenteel met de jazzclubs in Los Angeles heel slecht. En ook voor mezelf geldt: I went from fame to oblivion." Waarmee Sam Most refereert aan zijn New Star Award in Down Beat. In 1954.