Draai om je oren
Jazz en meer - Interview



home  
    
    
 

B.B. King:
"Het ziet ernaar uit dat ik langzamerhand in mijn eentje overblijf."

Eén voor één keren de grootheden van de blues het aardse tranendal de rug toe. Maar vergis u niet, van B.B. King (81) zijn we nog lang niet af. Hij maakte vijf albums in twee jaar, doet ieder jaar een wereldtournee, hobbelt nog steeds achter de vrouwtjes aan, gokt zich arm en geniet van elke vetplant die hij ziet. Dit is geen interview, dit is een ode aan het leven!

door Jean-Paul Heck, januari 2007

"Mijn manager vertelde me dat ik je al eerder had gesproken. Ik kan natuurlijk tegen je liegen als je wilt, maar ik spreek liever de waarheid. En jouw gezicht zegt me helemaal niets, son." Vier jaar geleden sprak ik B.B. King voor het eerst. In Duitsland, net voordat hij het podium op moest tijdens een groot jazzfestival. Chagrijnig had hij ingestemd met een kort interview. Zijn manager Sid, de stokoude, wat neerslachtig kijkende man die zelden een meter van Kings zijde wijkt, had me toegebeten dat ik tien minuten de tijd had. Tot overmaat van ramp werd ik gekoppeld aan een Nederlandse collega die de intelligentste openingsvraag aller tijden stelde: "Can white men play the blues?" De diepbruine ogen van B.B. King knepen zich samen en kleine wolkjes stoom leken te ontsnappen uit zijn oren. Ik probeerde de situatie nog recht te praten door uit te leggen wat de goede man eigenlijk bedoelde. "I know what he means, my son!" snauwde King met zijn karakteristieke doorrookte stem. Met het interview kwam het nooit meer goed. King richtte zijn ogen nog maar nauwelijks op van zijn laptopscherm en hij gaf slechts plichtmatig antwoord. Hoe zal het nu gaan? De voortekenen zijn in ieder geval gunstig. In de kleedkamer van Ahoy' is B.B. King één en al goede moed. Nog voordat we zitten zet hij een grote schaal met pinda's voor mijn neus – waarvan de inhoud uiteindelijk vooral in zijn eigen mond zou belanden. King is wat zwaarder dan een paar jaar terug, zijn strakke smoking met vlinderdas heeft hij ingeruild voor meer casual kleding en, belangrijker nog, hij oogt ontspannen en heeft zin om te praten. "Je kunt me alles vragen" zegt hij onomwonden. Oké dan. Laten we dan maar beginnen met de intelligentste openingsvraag aller tijden:

Can white men play the blues?

[King kijkt op, sluit even zijn ogen en begint hard te lachen] "Ha, nu weet ik het weer! Dat was in Duitsland, ik moest daar spelen in zo'n feesttent. Nu herken ik je weer. Dat was in dat kleine warme kleedkamertje. Son, die vraag is mij zó veel gesteld. Can white men plays blues… Natuurlijk kunnen blanke mensen dat, maar of ze het op de juiste manier doen? Weet je, goeie blues is een vak apart. De laatste twintig jaar heeft de blues maar twee echte supersterren voortgebracht: Stevie Ray Vaughan en Robert Cray. Stevie Ray was als een kind van mij. Wij hadden regelmatig contact en ik gaf hem heel veel goede raad. Robert is ook een fantastische vent met een eigenzinnige visie. Oh ja, en dan hebben we nog Kenny Wayne Shepherd. Wat die jonge kerel doet grenst aan het ongelooflijke. Hij is uniek. Een natural. Dus ja, white men can play the blues. Alleen zijn het er niet zoveel."

Zo'n vraag stoort u enorm, heb ik gemerkt. Is het omdat het een vooroordeel bevestigende vraag is?

"Dit soort vragen laten zien dat bluesmuziek nog steeds niet serieus genomen wordt. Het is schandalig hoe weinig blues er op de radio wordt gedraaid. Hoe moeten jonge muzikanten nu de kans krijgen om door te breken? Dat is een immens probleem. In mijn tijd was dat al niet veel anders. Toen ik net begon gaf iedereen mij voortdurend schouderklopjes: 'Goed zo B.B., als je zo doorgaat kom je er wel'. Maar niemand trok uiteindelijk zijn portemonnee. En dat is het probleem: blues en geld gingen én gaan niet al te best samen."

Hoe komt dat volgens u?

"Ik zal je vertellen: in de jaren zestig was ik een dertiger die volop in het leven stond. Maar het publiek zag me als een oude man, alleen maar omdat ik de blues speelde. En zo is dat altijd gegaan. Blues is gewoon niet modieus genoeg. Maar ik heb dit al vaker gezegd: het is onzin om blues opnieuw uit te vinden. Hoe kan je iets heruitvinden wat nooit weg is geweest? Mensen die van zwarte muziek en zwarte muzikanten houden, hebben altijd iets modieus gehad. Ik de jaren zestig moest ik opboksen tegen Sam Cooke en Jackie Wilson, in de jaren zeventig tegen Sly Stone en Stevie Wonder, in de jaren tachtig tegen Michael Jackson en nu tegen de rappers. Maar in feite ben ik nooit anders geweest dan die jonge zwarte artiesten. Ik wilde ook altijd vooruit, maar ik besefte terdege dat ik mijn basis niet mocht verwaarlozen. Omdat blues de zwarte mensen herinnert aan een periode dat ze werden onderdrukt en belachelijk werden gemaakt."

Heeft u er een verklaring voor dat u zich als een van de weinige bluesmuzikanten staande heeft weten te houden tussen al die vernieuwende artiesten?

"Ik heb altijd geroepen: 'Geld stinkt niet'. En die instelling heeft me gebracht waar ik nu ben. Veel blueshelden hebben nooit de roem hebben gekregen die ze verdienden omdat zij zakelijk de dingen niet goed op orde hadden. Als kind luisterde ik naar mensen als Blind Lemon Jefferson. Hij was een enorm talent. Veel groter dan de grote jongens van de bluesmuziek. Maar Jefferson vergat om de link tussen muziek en geld te leggen. Dat is iets wat veel zwarte bluesmensen van mijn generatie zich pas op latere leeftijd beseften. Ik weet nog dat ik als kind een aantal dromen had. Ik wilde prediken, ik wilde muziek maken, ik wilde een mooie vrouw hebben en mij in de toekomst omringen met een zekere vorm van luxe. Voor die laatste twee dingen heb je geld nodig, zo simpel is het. In het begin zong ik gospelliedjes in Indianola in Mississippi, maar ik kreeg bijna geen stuiver. Tot ik Sonny Boy een keertje zag optreden, toen wist ik dat ik met de blues veel verder kon komen. Ik veranderde de tekstregel 'Oh my Lord' in 'Oh my baby' en besloot om voortaan het publiek te entertainen. En vanaf dat moment vielen de muntjes opeens wél uit de geldboom. Dat was de eerste keer dat ik een relatie legde tussen geld en muziek. En daardoor heb ik het uiteindelijk gered. Nu zit ik in een positie dat ik alle ideeën die ik heb ook op cd kan uitbrengen. Ik heb als mens en als muzikant heel veel geluk gehad en de juiste mensen om mij heen verzameld. Ik ben een vrij man die zijn instinct kan volgen. En als ik een plaat wil opnemen, dan doe ik dat gewoon."

Dat kun je wel zeggen. Onlangs verschenen er twee nieuwe albums en in 2000 maar liefst drie, waaronder een duetplaat met Eric Clapton.

[King slaat met zijn handen op de knieën om ze daarna samen te vouwen en naar boven te kijken] "Ja, ja, Eric. God! Wist je dat de jeugd hem God noemt? Wist je dat? Werken met Eric was geweldig. Sinds die duet-cd hebben we altijd contact gehouden. Dat 'Riding With The King' het zo goed zou doen hadden we geen van tweeën verwacht. Het was gewoon een wild idee dat we direct hebben uitgevoerd. Zo ga ik de laatste jaren steeds vaker te werk. Ik word ouder, hè. Dan voel je eerder de noodzaak om zoveel mogelijk muziek vast te leggen. Dat heeft de legendarische bigbandleider Tommy Dorsey mij geleerd. Hij zei altijd: 'Of ze het nu wel of niet releasen, ik registreer alles wat ik maak. Misschien brengen ze het ooit nog wel eens uit'. En dat klopt ook: je wordt oud, je gaat dood, ze doorzoeken je nachtkastje, vinden wat banden en leggen het in de winkel. En dan wil wél iedereen het ineens hebben. Mij niet gezien, ik breng liever alles uit nu ik nog in leven breng."

U hebt duidelijk een hekel aan dit soort lijkenpikkerij.

"Ach son. Neem nou John Lee Hooker. In Italië, Duitsland, Nederland, overal heb ik hem op televisie gezien. Elke avond! En waarom? Alleen maar omdat hij dood is gegaan! Terwijl iedereen hem sinds zijn laatste hit ['I’m In The Mood' met Bonnie Raitt, 1990] compleet heeft genegeerd. Zoiets stemt me triest, ja. John en ik waren hele goede vrienden. We belden elkaar regelmatig, gaven elkaar tips over songs. Hij had een compleet unieke stijl, net als ik. Het ziet ernaar uit dat ik langzamerhand in mijn eentje overblijf. One of the last Mohicans."

Bent u bang voor de dood?

"Jij niet? Natuurlijk ben ik bang voor de dood. Dat is iedereen. Het leven is net als sex, wie wil er in godsnaam mee stoppen? Niemand toch? Het is een soort angst waar je op 75-jarige leeftijd meer mee bezig bent dan als jonge vent. Ik ben als het ware voorbereid op 'het moment'. Ik denk regelmatig na over mijn laatste dagen op deze mooie aarde. Ik wil niet dat mijn manager geld bij elkaar moet bedelen om mijn begrafenis te kunnen betalen. Dat zijn dingen waar je als dertigjarige niet over piekert. Ik bedoel, heb jij weleens nagedacht over de kleur van je kist? Natuurlijk niet. Maar goed, op dit moment voel ik me geweldig. Er gebeuren nog steeds geweldige dingen met mij en de mooie vrouwen blijven nog altijd voorbijlopen zonder mij te vergeten. Wat kan ik me meer wensen? Ik zie mezelf als een grote, dikke eikenboom. Een boom die heel wat eikeltjes laat vallen waaruit later mooie, jonge bomen groeien. De oude boom sterft af, maar je leeft voort door hen. Zo is het voor mij, maar zo is het ook voor jou, my son. Leef goed, leef gezond, heb plezier. Als je dat doet leef je net zolang als ik. Het liefst wil ik zo oud worden als Methuzalem. 999 Jaar. Haha, dat zou mooi zijn."

Even terugkomend op die eikeltjes: u heeft er al heel wat laten vallen. Er lopen maar liefst zestien jonge BB's rond op deze wereld.

"Zoveel zijn er althans geregistreerd ja, haha. Maar ik zorg goed voor ze, hoor. Ik heb een soort trust opgericht waaruit ze geld van mij krijgen. Nee, ik ken ze niet allemaal. Het merendeel is van verschillende vrouwen. Ik heb veel vrouwen gehad, ontelbaar veel vrouwen. Ach, ik hou nu eenmaal van ze en zij van mij. Zo is het altijd geweest. Vrouwen houden van mooie stemmen en zoete woordjes en ik ben altijd vriendelijk tegen ze. Dat heb ik geleerd van mijn neef Bukka White. Hij was ook muzikant – sterker nog, was hij de eerste man die ik ontmoette die een gitaar had. Als kind zei hij al tegen mij: 'Riley, je moet altijd aardig tegen vrouwen zijn. Je moet je openstellen'. Dat is een belangrijke levensles geweest. Vrouwen zijn als water en zuurstof: je kunt niet zonder, althans ik niet. Van nature kan ik nogal een brombeer zijn, maar met een vrouw in de buurt klaart mijn humeur altijd op. Maar op een gegeven moment kwam ik erachter dat het huwelijk niet werkte voor mij. Ik hoef geen vaste vrouw aan mijn zijde te hebben. Dat heb ik een paar keer geprobeerd, maar het leidde tot niets. Vrouwen hebben mij de beste momenten van mijn leven gegeven, maar ook de moeilijkste. Ik ben een heel gevoelig mens en mislukkingen in relaties hebben me alleen maar hartenpijn bezorgd."

Er is één vrouw die u altijd trouw bent gebleven: Lucille. Hoe bent u er eigenlijk op gekomen om uw gitaar een vrouwennaam te geven?

"Oei, da's een heel oud verhaal. In 1949 ging ik steeds vaker buiten Memphis spelen om zodoende mijn populariteit een beetje uit te breiden. Het was in een nachtclub in Arkansas. Nou ja, het was een grote kamer waar jonge mensen bij elkaar kwamen om te dansen en te swingen. Het was hartje winter en ijskoud. De eigenaar had in het midden van de kamer een bak met vuilnis gezet waarover hij kerosine goot en aanstak. Toen ontstond er een vechtpartij, waardoor al die kerosine zich over de vloer verspreidde. Ik ben eerst net als iedereen naar buiten gevlucht en pas daarna realiseerde ik me dat ik mijn gitaar binnen had laten staan. Ik ben recht door de vlammen gesprongen en met gevaar voor eigen leven achter mijn gitaar aangegaan. Ik kon hem op het nippertje redden. Later hoorde ik dat die vechtpartij was ontstaan om een vrouw die Lucille heet. Ik vind een gitaar zoiets als een vrouw. Het is het waard om voor te vechten. In al die jaren zijn er al heel wat Lucille's gestolen en als dat gebeurt, sterf ik telkens een klein beetje van binnen."

Zoals u al zei: u bent een gevoelig mens. Ik heb begrepen dat u meer dan eens op het podium in huilen bent uitgebarsten.

"Son, die keren zijn niet te tellen. Meestal uit ontroering, maar soms ook uit ellende. Ooit werd ik tijdens een soulrevue uitgefloten door een volle zaal voordat ik nog maar een noot had gespeeld. Ik speelde authentieke blues maar de mensen zaten te wachten op Gaye, Cooke en Wilson. Ik ben toen achter de coulissen in huilen uitgebarsten. Sam [Cooke] heeft me nog getroost. Iets kan me zomaar ineens raken. Een vrouw die naar me kijkt, een reactie uit het publiek of gewoon een schouderklopje van een medemuzikant. Ik heb traanzakken zo groot als mijn buik en in die zakken zitten heel veel gaatjes. Aan de andere kant vinden vrouwen het fantastisch als mannen emoties tonen. Ik word graag geknuffeld of aangeraakt. Ik ben iemand die een rotbui kan hebben, maar door een knuffel in één klap helemaal kan ontdooien."

U woont nu al meer dan 25 jaar in Las Vegas. Is dat niet gevaarlijk als gokken een van je grote passies is?

"Ik had in de jaren vijftig en zestig al heel veel gespeeld in Las Vegas en eerlijk gezegd vond mijn manager het ook niet zo'n goed idee toen ik het plan had gevat om me definitief in Las Vegas te vestigen. Maar ik hou er gewoon van als het leven vierentwintig uur per dag doorgaat. Ik gok nog steeds veel, ja. De paar maanden per jaar dat ik in Las Vegas ben, kun je me elke avond wel achter een of andere gokkast vinden. Maar ik heb het prima onder controle. De machine gaat niet met B.B. King aan de haal."

Uw shows zitten ook vol met van die typische Las Vegas-trucjes. U komt pas op na een paar nummers, u laat zich vijftig keer op een avond aankondigen als King Of The Blues, u strooit met gitaarplectrums en B.B. King-kettingen...

"...en de mensen vinden het prachtig! B.B. King, King Of The Blues! Het hoort erbij. In de jaren zeventig was Liberace de eerste artiest die ik in Las Vegas zag optreden. Hoewel ik niets met zijn muziek heb, wist Liberace precies hoe je een publiek moest inpakken. Later zag ik dat ook bij Elvis en Frank Sinatra. Dat gestrooi met die gitaarplectrums is spontaan ontstaan tijdens een optreden in Moskou. Eind jaren zeventig was ik de eerste Amerikaanse bluesmuzikant die daar optrad. In het begin was er geen beweging in te krijgen. Ik had al mijn klassiekers al gespeeld, maar niemand die bewoog. Uiteindelijk gaf ik mijn plectrum weg aan een vrouw die op de eerste rij zat. Vanaf dat moment was het een heksenketel. Iedereen verdrong zich voor het podium en het publiek ging op de stoelen staan."

Juist die betrokkenheid met uw publiek is u vaak verweten. U zou van een serieuze muzieksoort een soort circus hebben gemaakt. U zou te graag met de grote sterren van deze aarde werken en te mainstream zijn voor een bluesmuzikant.

"Tsja, alsof je met blues geen succes mag hebben. Dit soort onzin moet ik al sinds de jaren zestig aanhoren. Ik ben altijd een dissident geweest. Ik gebruikte als eerste blazers, speelde gierende gitaarlicks en trad voornamelijk op voor een blank publiek. Maar wat maakt dat nou uit? Zwarte jongeren houden nu eenmaal niet van bluesmuziek. Pas de laatste jaren krijg ik het idee dat critici serieus naar mijn muziek luisteren. Bluesmuziek moet serieus zijn, zeker, maar het mag ook best entertainen. Blues draait niet alleen maar om ellende en misère. Het omschrijft een state of mind en die kan goed, 'gaat wel' of slecht zijn. Nou, als ik het podium opkom en muziek maak voel ik me goed. Als tiener ging ik elke zaterdagavond op dezelfde straathoek staan en met de week werd ik zelfverzekerder. Daardoor ging ik steeds beter zingen, verdiende nog meer geld en kreeg nóg makkelijker vrouwen. Op die momenten voelde ik mij king of the world. Dat is ook de enige reden waarom ik nog steeds speel. Voor het geld hoef ik het niet meer te doen, maar ik word een bijzonder onrustig mens als ik een paar dagen niet op het podium heb gestaan. Goed, sinds een jaartje of twee zit ik bijna het hele optreden op een stoel, omdat mijn knieën het anders niet houden. Maar ach, een vent van 81 mag je ook best wel wat krediet geven, vind je niet? Ik doe tenslotte nog elk jaar een wereldtournee. Elk jaar! Als deze klaar is begin ik aan de andere kant van de wereld gewoon weer opnieuw."

Na afloop van optredens vouwt u altijd de handen en kijkt naar boven alsof u wilt zeggen: God, bedankt dat u me weer door dit optreden heen heeft geholpen. Ben u zo gelovig?

[King buigt zich naar voren en legt zijn handen op mijn hand] "Ik geloof in God en in mensen. Ik ben van mening dat we elkaar allemaal nodig hebben en dat is iets wat we om de zoveel tijd elkaar duidelijk moeten maken. Louis Armstrong zong ooit: 'What a wonderful world'. Dat leek heel optimistisch, maar zo zie ik de wereld ook. Nu we hier zo samen in deze kleedkamer zitten, denk jij waarschijnlijk: 'Wat is het hier een kale en koude bedoening'. Ik kijk echter naar die twee groene vetplanten die daar in de hoek staan. En dan is het leven dus mooi. Als ik waar ook ter wereld op straat loop, kom ik altijd kinderen tegen die op weg naar school zijn. Op die momenten besef ik dat een van die kinderen een medicijn zal vinden tegen kanker of de oplossing heeft tegen suikerziekte, een ziekte die ik zelf heb. Dat is mooi, heel mooi. Dan denk ik echt: what a wonderful world."

Op dit artikel berust copyright! © 2007 Jean-Paul Heck