Draai om je oren
Interview



home  
    
    
 

Benjamin Herman:
Zijn jonge jaren

Benjamin Herman (1968) is saxofonist. Hij toert momenteel door het land met Hans Teeuwen en met zijn band New Cool Collective. Herman groeide op in Londen en Zaandijk.

door Matt Dings, 2009
foto's: Cees van de Ven

De eerste acht levensjaren van Benjamin Herman speelden zich af in het noorden van Londen, op achttien metrohaltes ofwel bijna een uur afstand van het hart van de stad. Ze bewoonden een royaal huis in een rustige straat, met om de hoek luilekkerland: een snoepwinkel die een oneindig assortiment aan chips, chocolade en frisdrank bood. Wat hij zich nog goed heugt, zijn de schoolreisjes naar oorlogsschip HMS Belfast, Westminster Abbey en het machtig interessante Science Museum. En dat hij op die tripjes een blikje frisdrank en een zak chips kreeg, een luxe die er thuis met zes kinderen niet in zat. Benjamin was de jongste van die zes, op de voet gevolgd door zijn tweelingbroer Jonathan, met wie hij altijd veel optrok en nog steeds heel close is. Het is alsof ze met elastieken aan elkaar vastzitten, zegt hij; als de een te snel gaat, schiet de ander dankzij het elastiek naar voren en vice versa. Het leven draaide om de kleine synagoge waar zijn Engelse vader als liberale rabbijn de dienst uitmaakte. Wekelijks was er wel een bar mitswa-viering of een trouwerij en voor elk feestje werden de rabbijn en zijn gezin uitgenodigd. Voor de jonge Benjamin Herman waren ze magisch, die feestjes, met hun tweederangs bruiloften-en-partijen-orkestjes, de geuren van drank en sigaretten en de spannende sfeer van mensen die zich samen vermaakten. "Eigenlijk," bepeinst hij, "heb ik mijn hele verdere leven nagestreefd om vier of vijf keer per week midden in zo'n feestje te zitten."

Vader Herman, die afgelopen zomer overleed, was behalve rabbijn ook psychotherapeut, gespecialiseerd in oorlogstrauma's. Toen hij werd gevraagd om in Amsterdam te komen werken onder getraumatiseerde joden, verhuisde het gezin naar Nederland, het geboorteland van moeder. De Hermans vonden een huis in Zaandijk. Voor Benjamin Herman was de overgang moeilijk. De taal was vreemd, de straatspelletjes waren onbegrijpelijk en chips kreeg je maar in twee smaken. Kleding was ook een punt. In Engeland had hij een schooluniform en daarnaast een stel kleren voor net. Die droeg hij op zijn eerste schooldag in Zaandijk. Maar de medescholieren staken elkaar de loef af met merkjeans en vonden hem heel raar in zijn grijze flanellen broek met ruit. Omdat vader geen eigen synagoge meer had, vormden ze ook niet meer het middelpunt van de belangstelling. In Londen had het gewemeld van joden, maar in Zaandijk waren ze uitzonderingen. In een snackbar werden Benjamin en zijn tweelingbroer eens voor rotjood uitgemaakt. Hij was vooral verbaasd. Na die moeizame start begon het nieuwe leven toch snel beter te bevallen. Hij kwam op een soort vrije school terecht, die veel ruimte maakte voor creatieve activiteiten. Zo werd hij drummer in een bandje dat de muziek van een schoolmusical verzorgde. Hij mocht mee het IJsselmeer op met de ouders van een vriend, die een zeilschip hadden. Bij een andere vriend stond een zelfgebouwde kleine molen in de tuin en kon je zwemmen in de sloot. En in dezelfde tijd die je in Londen nodig had om het centrum te bereiken, reisde je hier naar het Dolfinarium of Madurodam.

Ze waren net een jaar in Nederland, toen er een diepe schaduw over het gezin viel. Zijn bijna veertienjarige zusje Susannah fietste door een rood stoplicht, werd geschept door een auto en overleed. Het was een enorme slag. "Er rijzen vragen die je leven lang bij je blijven," zegt hij. "Hoe zou ze zijn geworden? Als ze dit, als ze dat, als zus, als zo... Allemaal vragen zonder antwoord. Het is heel moeilijk te accepteren dat haar leven tot dat moment duurde en dat er geen 'als' bestaat. Ik ben er nog steeds van onder de indruk." Een paar jaar later gingen zijn ouders uit elkaar. Scheiden leek in die tijd wel mode in hun kennissenkring, zodat hij het in eerste instantie wel stoer vond dat zijn ouders er ook toe besloten. Daarna was het gek om zijn pa veel minder te zien. Achteraf denkt hij dat de scheiding niet heel hard bij hem aankwam, omdat het overlijden van zijn zusje hem min of meer murw had gemaakt voor andere problemen.

Ondanks deze dompers kijkt hij terug op een fijne jeugd. Dat heeft veel mee te maken met zijn ontdekking van de muziek. Het begon al rond zijn tiende met de drums. Vervolgens viel hij voor de saxofoon. Op zijn dertiende kreeg hij een sax voor zijn bar mitswa. Muziek maken bleek hem te liggen. Hij was niet meer die Engelse nerd of die scholier die zijn zus had verloren, maar een jongen die – wow! – iets in zijn mars had. Het bestaan als muzikant leek hem ook geweldig. Een muzikant hoefde niet vroeg uit bed, had bijzondere figuren om zich heen, mocht blijven zitten als iedereen naar huis moest, hoefde geen kaartje te kopen, werd zelfs nog betaald ook. "Daar was ik geknipt voor. Ik zag mijn kans schoon: ik zou muzikant worden." Hij oefende dagelijks uren op zijn saxofoon, speelde waar hij maar kon, zat op een zeker moment in dertien verschillende muzikale formaties. In de Zaanstreek, waar veel wordt gemusiceerd en waar ze trots zijn op hun muzikanten, groeide hij uit tot een jonge held.

Op zijn achttiende verhuisde hij naar Amsterdam en ging daar naar het conservatorium, waar hij, net voordat hij zelf ging geloven dat hij uniek was, merkte dat er nog een paar honderd van zijn kaliber rondliepen. Nadat hij met een tien cum laude afstudeerde, volgde een tweede eyeopener. Bij een vervolgstudie in New York hoorde hij wel duizend saxofonisten die tien keer zo goed leken als hij. Het prikkelde hem alleen maar om nog harder te studeren. Het bracht hem tot de jazztop in Nederland. Hoewel: jazz? "Ik ben half jazz- en half popmuzikant," zegt hij. "Half, dat is een thema voor mij. Ik ben half Engels, half Nederlands. De helft van een tweeling. Halfbakken jood, half weet-ik-veel. Half jazzmuzikant, half popmuzikant. Ik beschouw het als een voorrecht om half te zijn. Ik hoef nergens bij te horen, wil dat ook niet, voel me vrij om me te bewegen tussen allerlei soorten mensen en muzikale stromingen. Het stomste wat je kunt doen is jezelf beperkingen opleggen."

Dit interview verscheen eerder in HP/De Tijd.