Draai om je oren
Jazz en meer - Interview



home  
    
    
 

Mark Haanstra
"Het is niet erg als muziek complex is, als het maar niet complex klinkt."

door Marten Schulp, november 2005

Eigenlijk houdt Mark Haanstra niet zo van etiketjes."Tja... spelen we crossover? Iedereen zegt dat al. Dan lees je: 'een mengsel tussen jazz, rock, wereldmuziek, klassieke invloeden en pop'. Dat is zo stom, als ik dat zie in een aankondiging denk ik: o ja, jullie wisten ook niet wat voor muziek je speelden." Agog/Zapp!, Marks huidige project, is samengesteld uit twee bestaande groepen. Agog is het trio met fretloze bas, elektrische gitaar en drums; Zapp! is een strijkkwartet. De muziek die deze zevenmansgroep maakt is fantastisch spannend, onalledaags en excentriek, maar toch zeer beluisterbaar en toegankelijk. Wat het is? Dat laat zich moeilijk in woorden vangen. "Noem het maar gewoon jazz. Zeker hier in Europa is jazz toch bij uitstek de stroming met allerlei invloeden van buitenaf. In jazz klinken de persoonlijke invloeden door van iedereen die het maakt." Inspiratie voor zijn persoonlijke inbreng deed Haanstra op door de hele wereld af te reizen om te spelen en te studeren. Met zijn verschillende bands bereisde hij meer klimaten dan zijn oude Fenderbas soms kon verdragen.

De basgitaar kwam er op zijn vijftiende. "Mijn ouders importeerden indertijd basversterkers van een Frans merk. Zodoende stond er bij ons thuis een basgitaar. Daar zat ik dan vaak een beetje op te klooien, popsongs uit te zoeken en liedjes van James Brown en zo. Vanaf mijn zesde had ik al klassiek piano gespeeld, maar ik kreeg steeds minder zin in dat klassieke gebeuren. Ik deed toen ook mee aan concoursen. Wat een verschrikkelijk wereldje was dat! Intuïtief wist ik toen al dat ik dat echt niet wilde. Ik was geen wonderkind op de piano, hoor; voor zulke concoursen kan iedereen zich inschrijven. Mijn lerares heeft me er naartoe gestuurd. Ik heb een paar concoursen gedaan, en ben er toen mee gestopt. Want basgitaar vond ik veel leuker. Al snel ging ik in rockbandjes spelen met mensen uit de buurt. Mijn eerste lessen kreeg ik van een student aan het conservatorium van Hilversum, die stageleerlingen moest hebben. Hij speelde veel met mijn vader, die was pianist. Via mijn vader had ik zo al vroeg veel contacten in de jazzwereld. Dus kreeg ik les van Raphaël Soffner, een waanzinnige bassist, een goede leraar en een heel inspirerende gast. Toen wou ik eigenlijk al naar het conservatorium. Op mijn zeventiende heb ik eerst een jaar vooropleiding gedaan. Ik was natuurlijk nog heel jong, dus ze hebben me eerst een jaar laten klooien in die vooropleiding. Dat was dus te gek, want ik had maar één dag les in de week. Al mijn vrienden zaten in die tijd gewoon elke dag op school, dus ik had de hele week de hele dag de tijd om ontzettend veel te studeren. Nu studeer ik nog steeds wel veel, maar toen... Ik woonde ook nog thuis. En dus kon ik ongestoord zonder iets aan mijn hoofd te hebben acht uur studeren. Toen begon ik ook dingetjes van Jaco Pastorius uit te zoeken, daar had ik toen net kennis mee gemaakt. De hele dag zat ik alleen maar dingetjes uit te zoeken, bassisten te checken en zelf van alles uit te vinden."

Mark Haanstra (foto: Cees van de Ven)Daar op het conservatorium liep ook zijn latere band Agog al rond. Drummer Joost Lijbaart en gitarist Frank Wingold speelden in het trio van de Belgische contrabassist Nicolas Thys. "Ik was helemaal fan van dat trio. Ik ging naar alle eindexamens luisteren die ze deden met die groep. Wat ze speelden was gewoon helemaal mijn muziek; interessant qua compositie, maar met genoeg vrijheid, zodat de mensen alle kanten op konden met de muziek. Dat zat er toen al in." Toen Thys terugging naar België lag Agog op zijn gat. De band probeerde een doorstart met Boudewijn Lucas op basgitaar, maakte zelfs een cd, maar ook die band viel weer uit elkaar. Totdat vier jaar geleden Mark Haanstra werd gebeld. "Eerst hebben we een tijdje een beetje low profile gespeeld. Cafeetjes en kleine clubjes, en ook een paar feestjes. En langzamerhand begonnen we op te vallen als een nieuw, interessant trio." Agog had al een eerste cd gemaakt, 'Shortcuts To Detours', toen de band ineens de Dutch Jazz Competition won. "Vanaf dat moment ging alles heel snel. Als winnaars hebben we veertien concerten gedaan en een hoop publiciteit gekregen. En daarna kwam dus Agog met Zapp!. We hebben een cd opgenomen en vijftien concerten gespeeld. Inmiddels hebben we wel een plek veroverd in de Nederlandse jazzwereld; men kent onze naam. We hebben steeds een keer of twintig per seizoen gespeeld, en dat is voor een Nederlandse jazzgroep heel erg veel."

Voor dat succes hebben de musici van Agog dan ook hard gewerkt. Alledrie beschouwen ze Agog als 'hun' band, en verzetten ze veel werk voor de promotie en boekingen. "Het is niet het leukste werk dat er is en het is ook niet makkelijk. Maar het moet wel. Ik heb die hele Agog/Zapp!-toer bijvoorbeeld geregeld." Maar alleen van gages kunnen zeven man niet leven. "We zitten in de gesubsidieerde hoek. Zo'n project als Zapp!, dat hadden we nooit kunnen doen zonder steun. Subsidie moet je gewoon doen, gewoon aanvragen. Er bestaan overal potjes met geld voor projecten. Ik heb aanvragen gedaan bij het Fonds voor de Podiumkunsten. Als die je idee een beetje goed vinden, krijg je geld. En het lukt ons. Trouwens, elke jazzmusicus speelt met subsidie. Geen enkel Nederlands jazzpodium kan draaien zonder subsidie. Dan zouden concerten veertig euro kosten en kwam er niemand meer. Dus de subsidie is om muziek laagdrempelig te houden. Bij klassiek werkt dat ook zo, als het Concertgebouw zonder subsidie zou werken, dan kostte een concert misschien wel tweehonderd euro. Wat we ook doen is reissubsidies aanvragen voor projecten in het buitenland. Ook in het buitenland zijn er maar heel weinig organisaties die je vliegtickets kunnen gaan betalen. Ik heb zelf heel veel in India gespeeld. Tenzij je voor ambassades speelt, hoef je niet te verwachten dat podia je ticket betalen. Maar ja, zo'n ambassade wordt ook weer betaald van gemeenschapsgeld, dus ook dat is eigenlijk subsidie."

Agog is de band die nu de grote waardering oogst voor haar spannende crossovers - ook al noemt Haanstra het liever "gewoon jazz". Maar al veel eerder ging hij op zoek naar onalledaagse muzikale koppelingen. Toen de Indiase zangeres Jahnavi Jayaprakash in Nederland was om workshops te geven, nodigde ze de geïnteresseerde Haanstra en vier van zijn collega's uit om langs te komen. "Zij en haar man hebben tien concerten voor ons georganiseerd. De groep heette Bhedam. We hebben daar met twee Indiase percussionisten en zes mensen van hier een maand in één huis gewoond. Het idee achter die eerste reis naar India was om aspecten uit Indiase muziek te integreren met onze eigen muziek. Het ging ons voornamelijk om vorm en ritme. Indiase muziek is supergestructureerd; compositorisch en speltechnisch kun je daar heel veel inspiratie uithalen. Met die groep wilden we een nieuw soort geluid creëren. Het was een waanzinnige ervaring om met elkaar in dat huis ontzettend veel te repeteren, samen te zijn, de uitdaging aan te gaan en te proberen iets tot stand te brengen met twee van die percussionisten die muzikaal gezien echt totaal van een andere planeet komen. Communiceren is in zo'n geval heel moeilijk, want je spreekt elkaars muzikale talen niet. Gelukkig konden we op zijn minst vrij goed duidelijk maken in welke opzichten hun muziek aansloot bij de onze: qua vorm en qua ritmische ontwikkeling. Een voordeel in de communicatie is ook dat de Indiase muziek echt voor alles een naam heeft. Ik moet daarbij altijd denken aan die Kamasutra, die heeft ook voor elk standje een naam. In Indiase muziek bestaat echt voor elke ritmische variatie of melodische wending een woord." Zo konden ze uiteindelijk toch met elkaar communiceren. Partijen bedenken was niet eens zo moeilijk: "Als je met zijn allen ervoor gaat zitten, dan komt er altijd wel wat uit. De grootste uitdaging was om echt een groove te maken, om voor ieder een soort vrijheid in die muziek te creëren die logisch aanvoelde. Voor hun is zoiets namelijk een heel ander verhaal dan voor ons. Daar zit hem de grootste moeilijkheid in."

Als leerzame ervaring voor beide kampen was Bhedam toentertijd zeker geslaagd. Al met al heeft de groep vijfendertig keer gespeeld, in India en in Nederland. "Voor mij is het nooit heel lekkere muziek geworden. Dat aspect van groove en openheid bleek heel moeilijk te zijn voor de combinatie van ons en hen. Van beide kanten, en voor het grootste deel had dat denk ik met klank te maken. Indiase percussie is heel droog en vaak erg actief, heel anders dan de rol van percussie die wij gewend zijn. De gewichtsverdeling in een groove is gewoon heel anders. Ik had grote moeite om met twee Indiase percussionisten een ritmesectie neer te zetten. Heel vaak had ik het idee dat ik alleen stond. En ik verwachtte bepaalde dingen te horen die je in zo'n situatie gewoon niet krijgt. Maar toch was dit een heel waardevol project."

Mark Haanstra (foto: Cees van de Ven)Het vervolg op Bhedam is er dan ook gekomen. Samen met Zapp!-altviolist Oene van Geel richtte Haanstra Osmosis op. "De muziek moest iets meer kunnen ademen, met meer echte groove. In Bhedam misten we de toegankelijkheid, de helderheid. We hebben net met Osmosis in het Bimhuis gespeeld, dat was een succes. Deze groep is een hele goede zet geweest. Kijk, het is niet erg als muziek complex is, als het maar niet complex klinkt. Dan houdt het voor mij echt op. Muziek moet je altijd zó brengen dat het lekker blijft klinken, dat het groovet en dat het ademt. Dat is een moeilijke opgave, maar wel een essentiële. Ik kan persoonlijk niet goed tegen muziek die zijn concept niet ontstijgt. Je moet die muziek zelf lekker kunnen spelen, voor jazz is dat een vereiste. De muziek moet ruimte geven aan jouw vrijheid als muzikant om te bewegen en te kunnen sturen. Als die ruimte er niet is, wordt het een heel moeilijk verhaal. Ook om te luisteren; ik luister zelf ook niet met plezier naar muziek die alleen maar moeilijk is en alleen maar interessant is, maar gewoon niet projecteert. Het is geen waardeoordeel hoor, alle muziek heeft waarde en mag er zijn. Dit is een criterium, voor mezelf, voor de keuzes die ik zelf moet maken. Vaak gaat dat intuïtief. Als ik me niet lekker voel in een bepaalde groep, dan doe ik het niet. Meestal komt dat doordat de muziek het conceptuele niet overstijgt. Dan sta ik op het podium alleen maar na te denken van 'nou moet ik dit doen en nou moet ik dit doen'. Voor mij is zoiets geen muzikale ervaring. Ik moet wel meegenomen kunnen worden, communiceren, kunnen openstaan en niet alleen maar met de technische kant van muziek maken bezig hoeven te zijn."

"Uiteindelijk zit dat allemaal in Agog. Muziek mag excentriek zijn, maar moet altijd projecteren. Ik denk wel dat dat mijn omschrijving van muziek is. Radiohead, daar luister ik graag naar, dat is ook een heel goed voorbeeld. Ik heb ze live gezien, en toen dacht ik: hoe is het mogelijk dat hier zeventigduizend mensen uit hun dak staan te gaan van wat zij hier doen. Het is superheftig! Zulke waanzinnige muziek en zo eigen, zonder compromissen. Of neem Björk, ook iemand die een eigen weg gaat, hele excentrieke dingen doet maar altijd wel zo dat ze er heel veel mensen mee bereikt. Wat ze doet is complex en excentriek, maar tegelijk zit er een soort van hele organische eenvoud in, die appelleert aan wat iedereen mooi vindt, een mooie melodie bijvoorbeeld. Als ze heel ingewikkelde ritmes gebruikt, zet ze daar een duidelijke lead tegenover. Dat geeft een soort van spanning die heel veel luisteraars aanspreekt. Jim Black met zijn band AlasNoAxis is ook zo'n voorbeeld. Eenvoudiger liedjes kan bijna niet. Die gasten spelen alleen maar sound en vrije impro, heel erg op sound gericht. Het is moeilijk uit te leggen wat ze doen, maar het is zó helder. Ze doen waanzinnige dingen. Ook dat is een heel goed voorbeeld van excentriek en toch toegankelijk."