Draai om je oren
Artikel



home  
    
    
 

De wonderbaarlijke wederopstanding van Henry Grimes

Je hebt mensen die het leven accepteren zoals het komt. Die nooit zullen trachten er zelf een noemenswaardige draai aan te geven. Omdat je er toch niets wezenlijks aan kunt veranderen. Of omdat het wel een reden zal hebben dat alles loopt zoals het loopt. Daar valt wel wat voor te zeggen. Vaak verknoei je immers veel energie aan gedane zaken. Wat dan alleen maar frustraties oplevert, of een hardnekkige wrok. Misschien kun je je inderdaad maar het beste naar de omstandigheden schikken. De klappen en het geduw opvangen door soepel mee te veren.

door Eddy Determeyer, februari 2012
foto's: Cees van de Ven

Maar je kunt het ook overdrijven. Neem bassist en violist Henry Grimes, 76. Boerde zo op het eerste gezicht heel aardig; werkte immers met Grote Namen als de saxofonisten Sonny Rollins en Pharoah Sanders. Maar we vergeten gemakkelijk dat dat succes ook maar betrekkelijk was. Zo'n ster ving voor een optreden iets van zeg 5 à 10.000 dollar (destijds, rond 1960; tegenwoordig zou hij daarvoor zijn bed niet eens uitkomen), maar als sideman ging je dan met vijftig dollar naar huis.

In 1969 was Grimes samen met drummer Clarence Becton op weg van New York naar Californië, om daar met de vocalisten Jon Hendricks en Al Jarreau op te treden. Het drumstel lag op de achterbank en in de kofferbak; de in een plastic zak verpakte bas was op het dak vastgesjord. Aangekomen in San Francisco moest Grimes vaststellen dat zijn instrument, dat honderden kilometers in de zon had liggen bakken, onherstelbaar beschadigd was. Geld om een nieuwe contrabas aan te schaffen had hij niet. Normaal gesproken zoek je dan hulp bij kennissen of familie of draai je het telefoonnummer van de vakbond of van een muzikantencollectief. Welnu, Henry Grimes kende niemand in San Francisco, noch in Los Angeles en van Horace Tapscott, pianist en componist en leider van het Pan African Peoples Arkestra had hij nog nooit gehoord. Die had hem zeker kunnen helpen. En dus hield de man die achter de bas had gestaan bij zo ongeveer alle prominente jazzvernieuwers, van Gerry Mulligan en Tony Scott tot Cecil Taylor en Albert Ayler, zich vanaf dat moment in leven met losse baantjes. Ongeschoold bouwvakker, bewaker, onderhoudsmonteur. 33 Jaar lang. "Terwijl hij niet eens zo handig is, afgezien van de muziek en de poëzie," zegt echtgenote en persoonlijk manager Margaret Davis Grimes. "Henry is uitgesproken stoïcijns en dat geldt voor zijn hele familie. Je accepteert de omstandigheden en probeert ervan te leren. Je wordt er sterker van. Je hoeft er niet noodzakelijkerwijs tegen te knokken. Maar soms zou hij wel wat meer mogen knokken," lacht ze.

Tot hij in 2002 werd ontdekt door een fan, Marshall Marrotte: Henry Grimes was helemaal niet overleden, zoals in de jazzpers in de jaren tachtig was gemeld. Maar hoe, wil ik weten, was hij gedurende die meer dan drie decennia bijvoorbeeld in staat om zijn vingers in vorm te houden? Hij heeft immers altijd een uitzonderlijk krachtige sound gehad. Margaret Grimes legt uit dat hij zich dagelijks opdrukte, maar dan niet gewoon op zijn handpalmen, doch op zijn vingertoppen. Ze neemt vaak het woord. Henry is niet zo'n prater.

Geestelijk hield hij zich in leven door zich op de dagen dat hij zonder werk zat op te sluiten in de bibliotheek, waar hij complete boekenplanken verslond. En dagelijks schreef hij gedichten. Niet over het bestaan aan de onderkant van de maatschappij, zoals je misschien zou verwachten; Grimes woonde in een flophouse in de buurt van South Central, Los Angeles. Ooit dé uitgangsplek van L.A., maar sinds de jaren vijftig zwaar verloederd. Hij schreef een twintigtal notitieboekjes vol met duistere, om niet te zeggen hermetische werkstukken vol filosofische ontboezemingen.

Hij bevestigt dat het dichten een uitlaatklep was, een manier om zijn creativiteit de ruimte te geven. Veel verschil tussen muziek maken en gedichten schrijven ziet hij niet. Gedichten zijn voor hem songteksten zonder muziek. Er is een jonge zangeres, Jen Shyu, die daadwerkelijk heeft geïmproviseerd op Grimes' gedichten. In 2007 bracht de Duitse uitgeverij Buddy's Knife 'Signs Along The Road' uit, een selectie uit 35 jaar poëzie van Grimes.

Henry Alonzo Grimes werd in 1935 in Philadelphia geboren. Als kind wist hij al dat hij iets met muziek wilde. Zijn zes jaar oudere zus had een radio, wat in die tijd nog niet algemeen gebruikelijk was. Dus kwam iedereen uit de buurt die iets met muziek had bij de Grimes-familie over de vloer. Moeder en dochten speelden ook piano en toen Henry als baby een toets indrukte had hij een eurekagevoel: nu heb ik muziek uitgevonden! Om zich vervolgens af te vragen waarom al die andere mensen zijn uitvinding na-aapten. "Ik wilde iets anders dan met straatbendes vechten," legt hij uit. "Daar wilde ik niets mee te maken hebben. Muziek richtte je aandacht op andere zaken. Die kwam daarvoor in de plaats."

Hij ging zich serieus met muziek bezighouden naar aanleiding van het eindexamen van zijn zus, toen hij zelf twaalf was. "Het was een meisjesschool, ik ging naar de diploma-uitreiking en het was gewoon fantastisch om al die prachtige dames viool te zien spelen. Zo sereen en mooi." Thuisgekomen deelde Henry zijn moeder mee dat hij een viool wilde. Hij zat toen in de brugklas. "Mijn eerste leraar was erg streng, volgens mij kwam hij oorspronkelijk uit Duitsland. Hij kwam bij ons thuis langs, elke week was dat, dan kreeg ik les. Op mijn school werd je geacht vijf instrumenten te leren. Toen ik van school kwam was het zaak een baantje te vinden. Rond die tijd was contrabas mijn eerste instrument geworden." De andere instrumenten waren viool, uiteraard, Engelse hoorn, pauken en tuba.

Rond die tijd had hij kennis gemaakt met andere jonge jazzmuzikanten in Philadelphia, onder wie de enigmatische pianist Hasaan Ibn Ali. Die speelde in een stijl die een kruising leek tussen de aanpak van Bud Powell en het avontuurlijke trippen van Cecil Taylor – al had die laatste op dat moment nog geen platen opgenomen. Toen Grimes was herontdekt, vierde radiostation WKCR dat met een Henry Grimes Radio vijfdaagse, waarbij de bassist elke dag live te horen was. Alle opnamen waarop hij te horen was werden gedraaid, 24 uur per dag. Op de laatste dag kwam Hasaan ter sprake en speelde Grimes een solo van een uur om het project af te sluiten. Die solo was gebaseerd op een compositie van de pianist die op de lp 'The Max Roach Trio, Featuring The Legendary Hasaan' door bassist Art Davis werd uitgevoerd. Niet helemaal onlogisch: Henry Grimes zou oorspronkelijk op die plaat meespelen, maar was niet beschikbaar. "Ik herinner me dat er iets urgents tussenkwam," zegt hij. De pianist had hem de melodie ooit voorgespeeld, "het was in driekwartsmaat en dat ging over in tweevierde." Het stuk heet dan ook 'Three-Four Vs. Six-Eight Four-Four Ways'."

"Mijn eerste professionele schnabbels waren met rhythm-and-bluesartiesten, zoals saxofonist Willis Jackson en - hoe heet die jongen? - Little Willie John. Willis was erg fors en zo'n geluid had hij ook. Ik heb eveneens met Arnett Cobb gewerkt en met Bull Moose Jackson. Naar zijn platen luisterde ik dag en nacht – niet met opzet, overigens. Ik vond het fantastisch. Hij woonde ook in Philadelphia, geloof ik. Kan zijn dat hij New York afwisselde met Philadelphia. Hij speelde toen, dacht ik, nog steeds tenor. Of bariton, hij speelde ook een beetje bariton."

Waarom besloot hij naar New York te verhuizen? "Ik werd steeds vaker gebeld, er kwamen steeds meer goeie jobs. Toen begon ik met... hoe heet die zangeres? Ja, Anita O'Day. Dat ik haar naam kon vergeten! Al die namen... Maar zij was een echte jazz giant, weetjewel. Anita. Ik vond het echt tof om met haar drummer te werken." Was dat niet haar vriend of zo? "Ja, ik ben zijn naam kwijt." John Poole? "John Poole... kan zijn. John Poole...? Nee..."

Hoe ontwikkelde je dat forse geluid, wil ik weten. Was dat op school? "Dat had met de theorie van de bas te maken, hoe die hoorde te klinken." Margaret Grimes vult aan dat haar echtgenoot op Juilliard een geweldige leraar had, Fred Zimmermann, de eerste bassist van het New York Philharmonic. Henry was een van zijn favoriete studenten. Hij zocht de maestro frequent thuis op, waar hij verder privéonderricht kreeg.


Als je naar Grimes' oudste opnamen luistert, die met Mulligan en Tony Scott en Sonny Rollins, hoor je dat hij eigenlijk uitsluitend walking bass speelde. De tijden van het experimenteren waren nog niet aangebroken. "Is dat niet opmerkelijk," reageert Margaret. "Dat hebben wij ook gehoord, toen we naar Sonny Rollins luisterden, de opnamen uit 1959. Dat was nog behoorlijk stijfjes. You were supposed to walk." Hoewel het toen begon te veranderen, vul ik aan. In sommige nummers met Rollins hoor je al wat meer vrijheid. Secundaire loopjes, zogezegd. Dus op de een of andere manier schoof hij rond 1960 in stilistisch opzicht op naar een vrijere richting. "Cecil Taylor trok mij die kant op. Hij was de echte oorzaak. Als Cecil je voor een uitdaging plaatste, kon je maar beter luisteren! Dat was met Buddy Rich, dat Cecil naar me kwam luisteren. Buddy Rich was een bijzonder goede leider. Erg streng – daar viel niet mee te spotten. Hij had ook erg goeie muzikanten."

Was het moeilijk zijn draai te vinden, toen hij na meer dan drie decennia terugkeerde naar de muziek? Of voelde het juist heel natuurlijk aan? "Het voelde heel natuurlijk aan." Maar al die tijd had hij niet naar 'echte' muziek geluisterd. In Los Angeles at hij wel eens in een Mexicaans restaurant, waar ze mariachi-muziek in de jukebox hadden. Maar voor de rest: radiostilte. Grimes was zelfs onkundig van de dood van Albert Ayler, in 1970. Fusion, neo-bop, de flirt tussen jazz en niet-westerse muziek, het is allemaal aan hem voorbijgegaan. De elektronische manipulaties via voetpedalen en laptops onthullen nieuwe werelden voor Henry Grimes. Maar: "Ik houd van het simpele werk," verklaart hij. "Een staande bas en verder niet zoveel. Maar het is niet te bevatten hoeveel werk ik heb. Alles valt op zijn plaats, in een geleidelijk proces. Natuurlijk is Margaret een van de..." De motor, suggereer ik. De piloot.

"Ik laat gewoon zo nu en dan dingen uit mijn handen vallen en loop iedereen voor de voeten," zegt de manager bescheiden. "Maar wat afgelopen jaar zo geweldig was: ter gelegenheid van zijn 75ste verjaardag had hij achttien concerten in november [2010], alles in New York City, alles thuis. Niks geen gereis. Niet dat we niet van reizen houden, we zijn dankbaar dat hij toert. Ik bedoel, Henry is Marc Ribot veel dank verschuldigd, die is zijn belangrijkste steun sedert 2003. Hij heeft veel met Henry getoerd en Henry heeft Marc ook een paar keer kunnen vragen, zoals voor het Vision Festival. En Marc tourt via een groot kantoor, Saudades in Oostenrijk, dat goede condities voor zijn bands bedingt en alles. Dus dat is allemaal geweldig voor Henry."

Heeft hij het idee dat zijn vrije werk thans beter begrepen wordt dan gedurende de jaren zestig? "Ja, dacht ik wel. Elk jaar, elke dag komen er jonge muzikanten bij." Bovendien, vult mevrouw Grimes aan, was hij in de jaren zestig altijd sideman – afgezien van het album 'The Call'. "En dat betrof ook geen werkende, vaste groep. Wat schnabbels in onbeduidende tenten niet meegerekend."

"Henry heb ik pas in 2003 ontmoet. Dat was ruim zes maanden nadat ik voor hem was begonnen te werken. Ik hoorde dat hij was gevonden door een knaap die Marshall Marrotte heet. Marshall vertelde me dat hij niet eens een bas had, waarop ik zei (langzaam en duidelijk articulerend): bedoel je dat Henry Grimes geen bas heeft? Ik zei: dat is onacceptabel. Hij begon te lachen en ik voegde er aan toe: dat is afschuwelijk! We moeten hem een bas bezorgen. Wat ik gezegd had besefte ik niet goed, maar ik schreef Henry een brief waarin ik hem bezwoer dat hij zich niet langer down hoefde te voelen, omdat hij weldra weer een bas zou bezitten. En ik stopte er bladeren van Tompkins Square Park bij en een Metro-plattegrond om hem te laten zien hoe hij tegenwoordig met de ondergrondse kon reizen – vroeger had je van die muntjes. Dat soort dingetjes. Maar ik beloofde hem dus dat ik een bas voor hem zou versieren. Maar toen ik op zoek ging naar een bas kon ik niks vinden."

"Toen Charlie Haden en Art Davis naar New York verhuisden, die een paar mijl van Henry hadden gewoond, had ik die in New York met het vervoer van hun bassen geholpen. Richard Davis had op een gegeven moment drie bassen in mijn flat staan. Omdat hij gewoon een plek voor ze zocht. Heel grappig, want die flat was erg klein en er lagen ook andere instrumenten. Ik hield gewoon van muziek en dat doe ik nog steeds en ik hou ervan, muzikanten op allerlei manieren te helpen."

"Maar het bleek dus erg moeilijk om een bas te vinden en de angst sloeg me om het hart. Ik had veel mensen ge-e-maild, belde ze op. William Parker kwam na een tournee thuis en las mijn e-mail. Hij belde me en zei: ik stuur Henry Grimes morgenochtend een bas. Op dat moment was ik al zover, dat ik overwoog (laat stem zakken) er dan maar een te stelen! Toen hij dat zei barstte ik in tranen uit. Maar William bleek Henry op een bowlingbaan in de Bronx te hebben gehoord toen William twaalf was. Dat had zijn leven veranderd. Dus toen stuurde hij hem die groene bas op die ze Olive Oyl noemen. Henry kreeg hem tijdens de kerstweek van 2002."

"Nadat William hem die bas had bezorgd, sloot Henry zich op in de kamer waar hij woonde. Daar bleef hij twee weken en vervolgens kwam hij er weer uit en meldde dat hij klaar was om weer te spelen." "Ik heb altijd bepaalde oefeningen gevolgd," licht de bassist toe. "Ook toen ik twintig, dertig was, wist ik precies wat ik diende te oefenen. Bepaalde dingen volgens een vast schema."

En als je het allemaal over zou kunnen doen, zeg ik, zou je het dan op dezelfde manier doen of zou je een andere weg kiezen? "Ik denk dat ik het op dezelfde wijze zou doen. Denk ik wel."