Draai om je oren
Interview



home  
    
    
 

Jimmy Ford (1927-1994) - Houston bleef trekken

Hij is er geboren, heeft er het langste deel van zijn leven gewoond en is er gestorven. Altsaxofonist Jimmy Ford was een echte Houstonian. Een paar periodes woonde hij in New York, waar hij met de fameuze pianist/componist Tadd Dameron werkte, met wonderkind en boppionier Red Rodney en met de niet minder notoire hogenotenspecialist Maynard Ferguson. Maar het gelukkigst voelde hij zich toch altijd in zijn geboorteplaats.

tekst: Eddy Determeyer, oktober 2023
foto's: Megan Stanford, Herman Leonard & Katsuji Abe

Daags tevoren had ik hem in die stad bij toeval aan het werk gezien, in een club aan Westheimer Road, als solist bij het U.H. Downtown Civic Jazz Orchestra onder leiding van de al even legendarische trombonist Milt Larkin. Hij had nog steeds die spijkerharde sound, die uiterst beweeglijke stijl, die branie, een onbetwiste Parkerman. Een afspraak voor een interview was snel gemaakt. Zo uit het blote hoofd wist ik wel dat hij met Dameron en Ferguson had gewerkt, maar verder eigenlijk niets.

James M. Ford studeerde saxofoon tijdens zijn middelbare schooltijd. "Mijn eerste invloed was Lester Young, maar daarvoor had je Bud Freeman al, een dixielander. De tenor was mijn eerste instrument. Dat duurde tot 1950, 1951, daarna kwam ik bij Red Rodney. Bird hoorde ik voor het eerst op platen, maar uiteindelijk ontmoette ik hem ook. Geweldig! We hadden hier in Houston een tent waar om de week bands optraden. Dat waren rondtrekkende orkesten, you know. Sommige hadden al wat naam, niet als een Stan Kenton, maar meer bescheiden. Dus ik kreeg een job in een daarvan en van het een kwam het ander. Ik was achttien, het was 1944. Daarna kwam ik weer terug in de stad en toen werd ik opgeroepen. Nee, ik ging niet naar het front, maar bleef hier zo'n beetje rondhangen. Voor het marine-orkest was ik niet goed genoeg. Toen ik daar kwam was de oorlog zo goed als over. Ik was een gewone matroos."

Uit New York
"Vervolgens kwam ik in weer een ander orkest terecht, waar ik eerste alt speelde, in de Plantation. Ja, dan hebben we het over geschiedenis! We hadden daar geen shows, het was in een grote danszaal, voor die bigbands. Ik voegde me bij het orkest van Johnny Scat Davis, uit Hollywood. Zijn herkenningsmelodie was 'Hooray For Hollywood.' Hij scatte een beetje, het stelde niet veel voor. Hij was wel grappig, speelde trompet, maar dan heel snel. Het was een bigband; twee baritonsaxofoons, twee alten en een tenor. Stan Kenton deed ook iets dergelijks, maar dan met een alt, twee baritons en twee tenoren. Toen dat orkest uit elkaar viel, keerde ik terug naar Houston om met Milt Larkin te werken, die had een bigband hier. Hij had die band uit New York meegenomen, het waren allemaal jongens uit New York. Zijn baritonspeler kreeg een ongeluk, toen had Milt een baritonsaxofonist nodig. Toevallig had ik een bariton in huis, al speelde ik er niet graag op. Maar het was een job en het was een goed orkest. Al die muzikanten kwam ik later weer in New York tegen."

"Ja, dat orkest speelde nog steeds de oude arrangementen van Bill Davis en Cedric Heywood, plus van anderen zoals Buck Clayton. Een goed orkest hoor, vergelijkbaar met Jimmie Lunceford. Ik was de enige bleekneus. Vervolgens ging ik naar New York, ik leverde mijn vakbondskaart in en moest zes maanden wachten op een nieuwe. Er was geld in de familie en ik was opgevoed door mijn grootmoeder en grootvader. Hij had een oliefirma, een boorbedrijf, dus dat was geen probleem. Plus dat ik geld kreeg van de marine, die betaalde je ongeveer een jaar door. Maar toen ik die vakbondskaart eenmaal had keerde ik weer terug naar Houston. Ik kreeg een baantje in Galveston, met een hard swingend combo, vijf man; ikzelf, een trompettist, piano, bas en drums. We bleven er vijf maanden, op het eiland. Het was een erg leuke club, ik bedoel, een echte jazzclub. We hoefden helemaal geen commerciële muziek te spelen, want niemand danste. We hadden wel een comedian. We konden spelen wat we wilden."

Terug naar New York
"De trompettist en ik keerden terug naar New York, Ralph Hughes heette hij. Een jaar of tien geleden heb ik hem nog gesproken. Geen idee wat hij tegenwoordig uitspookt, maar hij is echt een excellente trompettist. Anyway, toen werd het allemaal serieus. We gingen vaak naar de Nola Studios, elke avond, daar ontmoetten alle muzikanten elkaar. Als studio was het erg goedkoop, een of twee dollar per uur. Het zal een dollar zijn geweest, ik weet het ook niet meer zo precies, het is al zo lang geleden, in 1947 geloof ik, ja '47. Toen ik daar speelde ging ik ook vaak naar een tent die Minton's Playhouse heette. Daar werkte Eddie Lockjaw Davis en ik begon mee te spelen. Ik zat er al gauw elke avond en speelde dan met zijn band. Ik leerde het hele repertoire. Eddie Lockjaw speelde niet echt bebop, hij had zijn eigen stijl. Niet als Charlie Parker of Lester Young of wie dan ook. Hij speelde zoals hij zelf was, als Lockjaw Davis. Op een gegeven moment kwam Allen Eager er, een zeer getalenteerde tenorist en die hoorde me. We werden vrienden. Ik herinner me dat hij mijn mondstuk leende, hij was gek van mijn mondstuk. Dus wij begonnen samen rond te hangen. Hij werkte in de Royal Roost, met de band van Tadd Dameron. Daar zaten Kenny Clarke en Fats Navarro bij, met Curley Russell op bas. Dus Fats, Allen en ik, met Tadd op piano. We speelden de arrangementen van Tadd met drie blazers. Daar bleef ik iets van vijf maanden. In die tijd was 52nd Street een plek geworden voor de girlies. Er werd alleen nog maar gestript, in club na club waar ooit jazz werd gespeeld. De jaren veertig waren een gouden tijd, tot omstreeks 1947. Daarna kreeg je overal die strip joints, in plaats van jazzclubs. Dat duurde misschien twee en een half jaar. Toen begon Birdland, na de Royal Roost. Dezelfde mensen waren daar eigenaars van, net als van Roost Records."

52nd en Broadway
"De Royal Roost zat aan Broadway, tegenover dat grote Strand Theater, bij Times Square. Birdland zat op de hoek van 52nd en Broadway, een paar straten noordelijker. Zéker trok het veel publiek, they hit right off. Ze hadden een goede keuken en te gekke bands. Maar ik bleef niet tot de opening [15 december 1949] en ik keerde terug naar Houston, zoals mijn gewoonte was. Ik trouwde, bleef hier ongeveer een jaar en ging daarna weer terug. Ik ben nooit opgehouden met werken, maar toen ik net terug was in Houston had ik niet veel omhanden. Vervolgens gingen mijn vrouw en ik weer uit elkaar. Dat was mijn eerste... phew!"

"Toen kreeg ik een telefoontje van Red Rodney. Die was net uit Charlie Parkers combo weg en had een serie optredens staan. Dus ik weer terug, on the road. Chicago, Milwaukee, Kansas City, Minneapolis en vervolgens dwars door Pennsylvanië, Pottstown, Pottsville, Philly. Daarna keerden we terug naar New York City, waar we de eerste platen opnamen die op het Prestige-label werden uitgebracht, Prestige Records. Ik moet die nog ergens hebben liggen. Zij [de staf van Prestige] kenden beslist geen scrupules. Die opnamen werden in horse uitbetaald. De band vond het wel best. Hoe dan ook, zo ging dat toen. Daarna keerde ik weer terug naar Houston. Ik werkte met Al Greys groep, die zat toen in Houston. Een klein orkest. De frontlinie telde vier blazers, bariton, tenor, trompet, plus Al op trombone. Vier blazers en drie man ritme. Ik speelde tenor, toen."

"New York was inmiddels compleet veranderd. Ik woonde in Harlem, naast Milton [Larkin], iets van zes of acht maanden. Ik had nooit problemen gehad om midden in de nacht thuis te komen, om drie, vier uur, met mijn toeter. Niemand die je lastigviel. Maar zo ging dat toen. Dat is allemaal veranderd, het is 'n stuk slechter geworden. En het wordt ook niet beter, behalve dan ijsjes, die zijn goedkoper geworden. Dat is het enige wat ik kan bedenken. De muziek heeft zich wel ontwikkeld en zo. Maar toen begon rock, hoewel er nog steeds jazz is, er zijn nog steeds mensen die zich daarmee verbonden voelen."

Terug naar Houston
"De jaren vijftig en zestig waren magere tijden. Op een gegeven moment begon ik met Arnett Cobb te werken, die woonde daar ook. Eddie Cleanhead Vinson zat er bij, ikzelf, drie saxofoons. Daarmee hebben we iets van drie jaar gewerkt in een en dezelfde club, aan Market Square. Inmiddels zaten we al in de jaren zestig. Maar eerder, rond '57 - ik schnabbelde hier en daar - kreeg ik een telefoontje van Maynard Ferguson, of ik bij zijn band wilde komen. Hij was zijn altist kwijtgeraakt, zijn eerste altist, Herb Geller, voor wie ik altijd veel achting heb gehad. Die verhuisde naar Europa. Dus ik met dat orkest repeteren, het was een nieuwe editie. Niemand uit de tijd van Herb zat er nog bij. Het heette toen de Birdland Dream Band. Het was 1 januari 1957. Vier rieten: ikzelf en nog een altist, een tenor en een bariton. Twee trombones en drie trompetten."

"Het klonk als een complete bigband, zoals die arrangementen waren geschreven, met brede akkoorden. Dat duurde iets van drie en een half jaar. Veel toeren en we zaten vaak in Birdland. Hij had een contract voor achttien, twintig weken per jaar. Vervolgens besloot ik weer naar Houston terug te keren en sindsdien heb ik hier gewoond. Het was begin jaren zestig, rock and roll nam alles over, je had bijna geen jazz meer hier. Ik werkte overwegend in zwarte nachtclubs, had een eigen band. Maar veel deed ik niet, afgezien van een schnabbel hier en daar."

"Als je 65 bent ben je blij dat je ergens vast woont. What the heck, zei ik, ik heb zoveel gespeeld, ik heb mijn uitkering plus een pensioen van de marine en ik heb een eigen huis. Maar elke kans die ik krijg speel ik weer. En als ik geen kans krijg maak ik die wel. Mijn drummer, daar heb je vast wel eens van gehoord, G.T. Hogan. Hij heeft met Stan Getz gewerkt en met heel wat andere bands. Hij woont in League City, richting Galveston."

Muziekscene van Houston
"Sinds de jaren veertig is het achteruitgegaan, de muziekscene van Houston. Tegenwoordig hebben ze wél meer muziek op school, wat gezond is. Bigbands zoals die van Maynard Ferguson reizen langs de middelbare scholen, die halen hun mensen rechtstreeks uit die scholen. Niemand had destijds een studie afgemaakt. Een graad in drank? Zelfs dat niet. Dat gebeurde allemaal in het geniep, drinken, roken. Maar dat is allemaal verleden tijd. Dus dat is wat er is gebeurd. De mensen drinken tegenwoordig niet meer zoveel. Roken geen sigaretten meer, weet je. Wat dat betreft niks meer, ze blijven gezond. Dat horse je creatiever maakt? Da's flauwekul. It makes absolutely no sense. Het heeft gewoon geen effect en als het al effect heeft is dat negatief. Alcohol heeft in zoverre effect dat die je losser maakt. Een drankje, paar biertjes. Zelf ben ik opgehouden met smokes omdat het invloed had op mijn spel. Op mijn ademhaling. Dus ben ik gestopt, rook niks meer."

"Om het kort samen te vatten: de enige plek ter wereld waar jazz geaccepteerd is, is daar bij jullie. Plus Japan. Daar zijn het grotere minderheden dan hier. Het goede is dat het tegenwoordig op scholen wordt onderwezen, je hebt de High School of Performing Arts. Maar ik ben content dat ik het allemaal heb meegemaakt toen ik jonger was, bop en swing, en daar zit ik nog steeds middenin. Ik heb ook met een country and western-band gewerkt. Niet dat ik country and western speelde, ik deed gewoon mijn eigen ding. Het was een soort ouderwetse countryband, het swingde wel."

Op tournee
"Ik ga nog wel op tournee, met Lionel Hampton bijvoorbeeld, een week, een dag of tien. Dat was in 1981. Ik heb ook op een paar, misschien tien, vijftien, twintig jazzfestivals gestaan. Ken je die band Supersax? Met mijn band repeteerden we dat spul in '81. We hadden alle bestaande arrangementen en vervolgens kregen we allerlei arrangementen van scholen, van gasten die dat soort spul schreven. Plus van een paar arrangeurs hier uit de stad. Voor saxofoons en trompet. We hadden de beste trompettist die je maar kunt vinden, James Dobson, plus een ritmesectie – and we used to smoke! Ik heb tapes van verschillende concerten die we hebben gegeven. Geen studio-opnamen. We speelden ook een paar Sonny Stitt-solo's, geharmoniseerd. Héél moeilijk! Vooral omdat ik niet zo'n geweldige lezer ben. Hoewel ik eerste alt bij Maynard heb gespeeld ben ik nooit een echte sharp reader geweest. Kijk, lezen moet je bijhouden. Toen ik bij Maynard kwam had ik het echt moeilijk. Maar na een tijdje raakte ik met het materiaal vertrouwd. Ik had goede oren en hoe meer je leest, hoe beter je wordt. Maar als je een jaartje niet leest vergeet je bijna hoe je moet lezen. Niet dat je het echt vergeet, maar je wordt langzamer dan. Dan lees je niet meer vooruit, zoals dat van je wordt verwacht, maar maat voor maat. Als je dan een maat hebt gespeeld dient de volgende zich weer aan, die je had moeten zien aankomen. Nee, lezen is niet mijn sterke punt."

"Ja, ik heb een goed leven gehad. Geluk. Ik heb nooit zonder geld gezeten en dat zal ook wel niet meer gebeuren."

Interview: Houston, 26 oktober 1992

In de Jazztube hierboven zie en hoor je Jimmy Ford live in actie tijdens een live-uitvoering van 'Take The A Train', samen met Arnett Cobb (tenorsax), Lou Donaldson (altsax), Calvin Owens (trompet), Kirt Lightsey (piano), Clarence Seay (bas) en Fukushi Tainaka (drums). Opgenomen in Subway, Keulen, 1986.