Draai om je oren
Jazz en meer - Frappant Vinyl



home  
    
    
 

Tal Farlow:
Reclameschilder wordt bebop-icoon

door Peter Smids, januari 2010

De jazzcarričre van de gitarist Tal Farlow begint uitzonderlijk laat: hij komt aan de kost als reclameschilder als hij ergens in 1940 een nachtelijke live-uitzending hoort van Charlie Christian met de Benny Goodman-band en Christian een overdonderende indruk op hem maakt. Farlow is geboren (7 juni 1921) en getogen in het provinciestadje Greensboro (53.000 inwoners) in de staat North Carolina waar hij is groot gebracht met redneck-klanken. Omdat hij helemaal in de ban is geraakt van Christian, gaat hij jacht maken op diens platen. Hij leert alle solo's van Christian uit zijn hoofd en probeert die noot voor noot na te spelen op een goedkope tweedehands gitaar. Hij wordt ook gegrepen door het subtiele legato spel van Lester Young; ook diens solo's slaat hij allemaal op in zijn geheugen en probeert hij na te spelen. In een iets later stadium openen Coleman Hawkins en Art Tatum nieuwe vergezichten.

Na een paar jaar autodidactisch rommelen op zijn gitaar is hij in 1944 al zo ver dat Dardanelle Breckenridge hem in haar trio opneemt, waarvan de bezetting – piano (of vibrafoon), gitaar en bas - enigszins doet denken aan het trio van Red Norvo, waarin Tal Farlow een paar jaar later furore zou maken. Uiteindelijk weet het trio van de veelzijdige entertainer Dardanelle, die niet alleen vibrafoon en piano speelt, maar ook nog zingt in een aan Ella Fitzgerald ontleende stijl, zich vanuit de provincie op te werken naar een langdurig verblijf in New York. Daardoor kan Farlow na de reguliere werktijden in de Copa Lounge getuige zijn van de bezigheden van de bebop-pioniers, die zo rond 1945 hyperactief zijn in New York. Hij raakt al snel gefascineerd door hun vrije manier van fraseren, de versoepeling van het ritme, de uitbreiding van de expressiemogelijkheden, hun flitsende tempo's, het onvoorspelbare bochtenwerk van de composities die in de nieuwe stijl zijn geschreven. Hij bekent aan DownBeat-medewerker Burt Korall in 1979: "In het begin had ik wel enige moeite om te begrijpen wat Bird, Diz en Miles en dat soort gasten aan het doen waren. Mijn oorspronkelijke inspiratiebron was Charlie Christian en ik speelde in principe in zijn stijl. Ik kwam tot de ontdekking dat het spelen van bopfrases op een gitaar niet bepaald gemakkelijk is. Maar ik bleef luisteren en net zo lang aan mijn problemen werken tot ik mij volkomen thuis voelde in het moderne idioom."

Een van de tussenstops van Farlow in zijn aanlooproute naar het Red Norvo Trio is de band van Marjorie Hyams. De geboren New-Yorkse had in het seizoen '44-'45 naam gemaakt als vibrafoniste in de First Herd. Na haar vertrek bij Woody Herman heeft ze een paar jaar een eigen trio, waarvan ook Farlow deel uitmaakt, en dat veelvuldig in The Hickory House (in de 52ste Straat) is te vinden. In 1949 ontbindt ze haar trio (waarvan geen plaatopnames bestaan) en gaat ze haar geluk beproeven in de eerste editie van het George Shearing Quintet, dat al snel een enorme hit heeft (meer dan 900.000 exemplaren) met 'September In The Rain'. Anderhalf jaar later, in de zomer van 1950, stapt ze op bij Shearing en trouwt ze met de trompettist Rolf Ericson; ze blijft wel actief als docent.

Met Red Norvo komt er wederom een vibrafonist in het leven van Tal Farlow, maar ditmaal iemand met een gigantische staat van dienst; aan het eind van de jaren twintig is hij begonnen als lid van een marimba-band, om over te schakelen op de xylofoon. In het feesten-en-partijencircuit kwam hij aan de kost met een nummer waarbij hij al xylofoon spelend een tapdans uitvoerde. Vervolgens leidde hij verschillende eigen bands, maakte deel uit van het orkest van Paul Whiteman en samen met zijn vrouw Mildred Bailey stond hij op de affiches als 'Mr And Mrs Swing'. In 1944 speelde hij nog maar sporadisch xylofoon en in 1945 was hij definitief overgeschakeld op de vibrafoon. Hij vertoeft vaak in het gezelschap van Benny Goodman, en in de First Herd is hij de opvolger van Margie Hyams.

Na de opheffing van de First Herd in december 1946 besluit Red Norvo om naar Santa Monica te verkassen. Dientengevolge is hij vanaf 1947 vrijwel uitsluitend te vinden in studio's aan de westkust. De twee 25 cm-platen die Norvo met Tal Farlow en Charlie Mingus in 1950 maakt, verschijnen dan ook op een typisch westkust-label, Discovery, gerund door Albert Marx. De rechten op de Discovery-catalogus en dus ook op deze twee lp's, 'Red Norvo Trio: Volume One & Two', komen eind 1956 terecht bij het Savoy-label.

De instrumentatie van het trio is ongehoord – vibrafoon, gitaar en bas – maar mede door het unisono neerzetten van de thema's door de vibrafoon en de gitaar komt de sound nogal in de buurt van het kwintet van George Shearing, en dat was een geluid waar destijds een onverwacht groot publiek wel pap van lustte. Bovendien maakt het trio vooral gebruik van overbekende liedjes die iedere Amerikaan zo kan meefluiten, al zal menigeen al snel de lust tot meefluiten zijn vergaan, omdat er aan de meeste thema's een ongebruikelijke melodische, harmonische of ritmische draai wordt gegeven. Maar het zijn vooral de handelingen na het thema die dit trio uniek maken; het drietal is verwikkeld in een spel waarin de hoofdrol en de bijrollen razendsnel stuivertje wisselen. Zo hoor je Farlow het ene moment met een flitsende gitaarsolo, terwijl hij het volgende moment een klopgeest is die - ŕ la Herb Ellis bij Oscar Peterson - een soort bongo-effecten uit zijn gitaar slaat. Na een chorus van Norvo, waarbij Mingus voor een mooi resonerende begeleidingspartij met helder gebeeldhouwde pizzicato noten zorgt, neemt laatstgenoemde de hoofdrol over met een fanatiek gestreken bassolo. En als Norvo een solistische salvo van keiharde noten afvuurt, zorgt Farlow voor een behaaglijk harmonisch kussentje en Mingus voor de ritmische voortgang met een staaltje stuwende walking bass.

De aanpak van dit trio vormt een groot contrast met de typische blowing sessions waarmee het Blue Note-label in de jaren vijftig zo populair is geworden: een vaak slechts rudimentair thema vormt het startschot voor ellenlange trompet-, tenor- en pianolo's. Bij het Red Norvo Trio is daarentegen sprake van een overdaad aan structurerende elementen: ieder nummer staat bol van de afspraken, piketpaaltjes en richtingsbakens, en er is weinig ruimte voor improvisatie. Zoals Tal Farlow heeft duidelijk gemaakt, is een stuk door het Red Norvo Trio pas rijp voor een jazzclubpodium als het drietal er eindeloos aan heeft gewerkt en geschaafd tijdens langdurige en intensieve repetities. En iedereen heeft een even grote inbreng om met zijn invallen en vondsten de route van een interpretatie mede te bepalen, maar op een gegeven moment ligt de structuur van een stuk vast, en dan houdt men zich daaraan tijdens de optredens. Op het podium gebeurde het wel eens dat iedereen het zo geweldig op zijn heupen kreeg dat er van de spelregels werd afgeweken, en dat het drietal elkaar ter plekke splinternieuwe poetsen bakte, die men dan voor toekomstige optredens probeerde vast te houden.

Als autodidact heeft Tal Farlow zich een superieure techniek eigen gemaakt en ook de akkoordenschema's heeft hij behoorlijk onder de knie gekregen, maar het notenschrift is voor hem altijd abracadabra gebleven; daardoor was het procedé waarbij men gedrieënlijk aan de stukken morrelde en sleutelde en via een soort moesjawara-methode tot in de kleinste details de gang van zaken vastlegde, Tal Farlow op het lijf geschreven. Bij sommige bigbands werd deze manier van collectief arrangeren ook wel toegepast, al ging het daarbij meer om de grote lijnen en globale afspraken (de verdeling van motieven en riffs tussen de verschillende secties) dan om de vergaande details en subtiliteiten van de Red Norvo 3; de band van Duke Ellington stond erom bekend vaak gebruik te maken van deze zogenaamde head arrangements.

De muziek van het Red Norvo Trio is inmiddels zestig jaar oud, maar het is nog altijd een genoegen om naar deze beweeglijke en slim opgezette miniatuurtjes te luisteren; al valt het wel op dat Red Norvo qua muzikaliteit eigenlijk de minste van het stel is. Hij hanteert vaak een hard, vibratoloos geluid (om zijn instrument zo goed mogelijk te laten mengen met het geluid van de gitaar en de bas blijft de motor van de vibrafoon uitgeschakeld), hij heeft een maniakale voorkeur voor halsbrekende tempo's, zijn melodische vermogens zijn zeer beperkt en zijn vaudeville-verleden speelt hem nog wel eens parten. Maar hij verdient lof als organisator en talentscout, en vanwege zijn ontembare experimenteerlust.

In ieder geval denkt Tal Farlow met warme gevoelens aan deze periode terug. In het begin moest hij alle zeilen bijzetten om Norvo en Mingus te kunnen bijhouden op het gebied van pure snelheid, structuurbesef, inventiviteit en reactievermogen, maar na een stoomcursus ensemble-interactie en groepsvorming van een paar maanden ten huize van Norvo kon Farlow moeiteloos meekomen met zijn beide collega's. De eerste helft van de jaren vijftig brengt Farlow voornamelijk bij Norvo door, en in het seizoen '53-'54 maakt hij een half jaar deel uit van de Gramercy Five van Artie Shaw, maar de opgebrande Shaw vormt niet bepaald inspirerend gezelschap en de gitarist krijgt er weinig ruimte.

Nadat hij in april 1954 zijn eerste plaat als leider voor het Blue Note-label heeft gemaakt, sluit hij kort daarna een contract met Norman Granz, waaruit in de periode '54-'59 elf albums voortkomen die nog steeds een bron van vreugde en van inspiratie vormen. Na 'The Tal Farlow Album' en 'The Artistry Of Tal Farlow' volgt 'The Interpretations Of Tal Farlow' (januari '55). Farlow is een archetypische bebop-gitarist, maar zijn oeuvre bevat maar weinig echte bopstukken, een enkele keer gebruikt hij een eigen compositie ('Gibson Boy', 'Tal’s Blues', 'Telefunky'), maar vrijwel altijd zijn het overbekende songs die hij onder handen neemt. De onderhavige plaat bevat zelfs geen enkele echte jazzcompositie, alleen maar werk van de grote Amerikaanse songwriters. Hij wordt bijgestaan door een ritmesectie (Claude Williamson, Red Mitchell en Stan Levey) die zich dienstbaar opstelt, en die daardoor goed aansluit bij de ontspannen, bijna nonchalante betoogtrant waarmee Farlow de stukken neerzet. Dankzij het medium tempo komen de dwarse timing en de zeer persoonlijke toonvorming van Farlow optimaal tot hun recht. Zijn spel maakt in eerste instantie een nuchtere, zakelijke indruk: zijn noten ketsen als koele marmeren bolletjes van de snaren, maar die bolletjes blijken stuk voor stuk prachtig gepolijst te zijn en stralen paradoxaal genoeg toch veel warmte uit. Met zijn stevige vibrato-arme aanpak is de zangerigheid van de Django Reinhardt-volgelingen niet zijn hoogste doel, maar het is daardoor des te intrigerender dat zijn werk vaak toch nog heel lyrisch overkomt. Tal Farlow verkeert op deze plaat in een beschouwelijke bui, al kan hij het niet laten ons in twee supersnelle stukken ('Fascinating Rhythm' en 'Just One Of Those Things') nog even zijn spierballen te laten zien.

In 1958 zet hij voorlopig een punt achter zijn carričre. Hij strijkt neer in Sea Bright (New Jersey) en gaat weer aan de slag als reclameschilder. Hij blijft wel gitaar spelen (met lokale talenten, in bars en kroegen), na 1969 zit hij bij tijd en wijle ook weer in het professionele circuit, compleet met tournees en platencontracten, maar het heilige moeten en de superieure techniek van de jaren vijftig zijn voorgoed verdwenen. Hij overlijdt in juli 1998 in zijn woonplaats, 77 jaar oud.

Besproken plaat: 'The Interpretations Of Tal Farlow' (Norgran MGN 1027). Dit album maakt deel uit van 'The Complete Verve Tal Farlow Sessions' (Mosaic MD7-224, 11 lp's en alternate takes op 7 cd's).