Draai om je oren
Jazz en meer - Column



home  
    
    
 

Cocqolumn #8
Milan, waar ben je?

door René de Cocq, juni 2007

Hoe ouder je wordt, hoe meer verleden je hebt, dat is rekenkundig heel simpel. Maar dat niet alleen: je krijgt ook steeds meer de neiging steeds verder terug te kijken. Die goeie ouwe tijd, u weet wel. In een heleboel dingen was die tijd niet zo goed, maar er zijn wel zaken waar ik nu met enige weemoed aan terugdenk. Mijn ongebreidelde enthousiasme voor jazzmuziek, bijvoorbeeld.

Achteraf realiseer ik me heel goed dat ik uitgerekend opgroeide in een tijd dat de jazz een ongehoorde bloeiperiode doormaakte: de jaren vijftig en zestig. Die bloei kenmerkte zich aan de ene kant door kwantiteit. We werden – met dank aan Lou van Rees en Paul Acket - overspoeld door (nacht)concerten door de meest prominente jazzmusici van die dagen, en overal in het land floreerden de jazzclubs In mijn woonplaats Utrecht had je bijvoorbeeld wekelijks live jazz in maar liefst drie werfkelders.

En aan de andere kant was er een bloei in kwaliteit: de scherpe kantjes waren van de bebop af en die muziek vond haar bedding in gerijpte jazz in tal van verschillende verschijningsvormen. De hardbopkwintetten (Miles Davis, Clifford Brown, Art Blakey) met uitlopers in de soul jazz, de mainstream van Oscar Peterson en de grote zangeressen, de samenklankexperimenten van John Lewis en Gerry Mulligan, de eigenzinnigen als Charlie Mingus, Thelonious Monk en Roland Kirk – een ongelooflijk spannende tijd.

Praten deden we erover, in heftige discussies met jazzvrienden, voor, tijdens en na de concerten en clubbijeenkomsten en bij het platen draaien. Of Dave Brubeck wel (genoeg) swingde (nee dus, meestal). Of Pim Jacobs niet een beetje een kloon was van Hank Jones (ja dus, meestal). Of jazz door niet-Amerikanen wel jazz was, of jazz door niet-negers wel jazz was. Ook een prangende vraag: waarom had Koos Serierse vijf snaren op zijn bas?

En ik deed het ook nog schriftelijk, dat discussiëren. Met een meneer in Praag, die via een advertentietje in Rhythme (het enige landelijke tijdschrift dat aandacht aan jazz besteedde) had laten weten een correspondentiepartner te zoeken in Nederland, en het moest over jazz gaan.

Milan Cadek was zijn naam, en we wisselden in onze eigen varianten van kreupel Engels onze ervaringen en geestdrift uit, en muziek. Milan stuurde platen van Tsjechische muzikanten (op het staatslabel Supraphon), en ik stuurde hem tapes met daarop steeds een andere keuze uit mijn steeds groeiende collectie singles, EP's en elpees – die groei ging overigens niet echt hard, want platen kostten geld, en ik was inmiddels te oud om ze nog te jatten.

Die correspondentie heeft een jaar of zes geduurd, en zakte toen in. Ik moet bekennen: dat was een beetje mijn schuld. Ik was inmiddels getrouwd en verhuisd, de struggle for life nam steeds meer de overhand op het heel intensief bezig zijn met de jazzhobby. En, wat erger was: de jazz verloor een beetje zijn greep op mij. We waren inmiddels in de jaren zestig beland, en de nieuwlichters namen de macht over. Gewoon lekker swingen was niet meer hip, men wilde vrij zijn van het harmonische keurslijf, enzovoorts. En in diezelfde periode werd de lichte muziek volwassen en interessant; de Beatles toonden aan dat ze meer konden dan het naspelen van Little Richard, Bob Dylan appelleerde aan gevoelens van maatschappelijke onrust. Kortom, ik stapte over. En Milan Cadek in Praag, veroordeeld tot het luisteren naar plaatselijk jazztalent, had het nakijken.

In mijn platenkast staat nog de erfenis van die jazzcorrespondentie. Een paar elpees en wat EP's met Tsjechische jazz. Door mensen als Gustav Brom, Karel Vlach, Janci Krössy, Karel Krautgartner en Ferdinand Havlik. En, zowaar, Jan Hammer, een man die in latere jazzvarianten (fusion, jazzrock, rockjazz, of hoe je het ook wilt noemen) internationaal bekend werd. Op één zo'n plaatje is Hammer te horen met zijn trio, gewoon piano, bas en drums, heel braaf, nog veel braver dan bij ons gespeeld werd. Wel met Miroslav Vitous op bas, ook al een beroemdheid van latere jaren.

Enig schuldgevoel bleef wel knagen: ik had die Milan toch wel laten zitten. Toen ik heel veel later met mijn echtgenote en onze volwassen kinderen in Praag was (stedentripje, om iets te vieren) heb ik nog geprobeerd hem op te sporen. Er stond wel een Milan Cadek in het telefoonboek van de hotelreceptie, maar toen ik dat nummer belde en me in het Engels meldde werd de telefoon abrupt neergegooid.

Het onvolprezen Google levert wel internetvermeldingen op van mensen met de naam Milan Cadek, meestal met iets sport-achtigs erbij (in het Tsjechisch). Familie? Ik kom er niet achter, op mijn mail wordt niet gereageerd. Milan, waar ben je? De jazz is terug in mijn leven, kan ik nog wat goed maken?

René de Cocq

René de Cocq (1941) organiseerde al jazzconcerten en jazz–concoursen op z'n achttiende voor de toenmalige Utrechtse Jazz Liga. Vanaf 1964 publiceerde hij met regelmaat over jazz (concerten, platen) in kranten en tijdschriften. Al vele jaren is hij jazzmedewerker van het audioblad HVT (Hifi Video Test). Behalve over jazz schrijft hij ook nog over oude muziek in het maandblad Luister.