Draai om je oren
Festivalverslag



home  
    
    
 

Traditie in alle soorten en maten
North Sea Jazz Festival, vrijdag 9 juli 2010, Ahoy, Rotterdam

Jaja, ik weet het. Zelf huil ik ook mee met de wolven in het bos. Dat het popgehalte van het North Sea Jazz Festival al jaren zo hoog ligt. Dat het festijn voor onze oude jazzhelden afgegrendeld lijkt. Moet tenorist en fluitist Frank Wess (88) echt eerst dood, voordat hij nooit meer op het festival kan optreden?

Tekst: Eddy Determeyer
Foto's: Richard Sinte Maartensdijk, Andreas Terlaak & Siebe van Ineveld

Des te schrijnender wordt het wanneer ik weer eens een necrologie zit te schrijven, niet zelden een artiest betreffende die tot op hoge leeftijd actief was. Wie heeft Ellington-vocaliste Joya Sherrill wel eens op het North Sea gezien? Lena Horne dan, ook recentelijk gaan hemelen?

Rustig maar, Determeyer, krijg je dan te horen, je moet het allemaal wat breder zien, jongen. Jazz, dat is allang niet meer uitsluitend swing, bebop, cool, free. Daar horen tegenwoordig ook Trijntje Oosterhuis en Elvis Costello en Giovanca bij. Zal best. Maar als ik bij de slager een lekker stukje entrecote bestel en bij thuiskomst blijken het speklappen te zijn, deugt er ook iets niet. Maar het is immers allemaal vlees, roept de slager opgetogen. Zelf zou ik daar dan nog wel de humor van kunnen inzien. Maar ik weet zeker dat niet iedereen daar zo op zou reageren.

Denk nu niet dat ik het liefst alle Gouden Doden op zou willen graven. Ook verbaast het me namelijk ieder jaar weer, dat de programmeurs niets doen met het opwindende fenomeen der trombonekoren, dat met name in en om Washington DC zo'n opgang heeft gemaakt. Tikje te wild, amigos?

Maar eerlijk is eerlijk: nog altijd kan een muziekliefhebber, ongeacht zijn voorkeuren, zijn eigen festival daar in de Rotterdamse Ahoy samenstellen. En over Lena Horne gesproken: haar afwezigheid, voor eeuwig, naar we moeten vrezen, werd voor een deel goedgemaakt door de aanwezigheid van Catherine Russell. Die zong Horne's Cotton Club-hit 'As Long As I Live' zeker zo mooi als Lena dat zelf deed. Russell is wat mij betreft dé vondst van de laatste jaren.

Ze heeft alles mee: haar podiumpresentatie en een krachtig, genuanceerd en expressief stemgeluid, dat nooit geforceerd klinkt, maar waarmee ze nochtans als de beste de blues kan shouten. Plus, zeker niet in de laatste plaats, een bewonderenswaardige repertoirekeus. Zo hoorden we op de openingsavond van North Sea 'We The People' uit het Fats Waller-songbook, een relaxed 'All The Cats Join In’, uit die grappige Walt Disney-cartoon met het orkest van Benny Goodman, en 'So Little Time', dat Louis Armstrong in 1938 opnam, met de bigband van haar vader, pianist Luis Russell. Dat Cats blik niet uitsluitend op de Swing Era is gericht, bewees ze met 'Put Me Down Easy', een niet minder obscure en wonderschone song uit de Sam Cooke-canon. Ook dat liedje trok Cat Russell helemaal naar zichzelf.

Soms zou je wensen dat Russell een wat uitgebreidere bezetting, met drie of vier blazers, tot haar beschikking had. 'Quiet Whiskey' is zo'n nummer – Wynonie Harris werd in 1953 in ieder geval nog ondersteund door twee saxen. Daar moet gelijk aan worden toegevoegd dat het trio dat haar begeleidde voortreffelijk werk leverde. Met name gitarist Mike Munisteri moet hier genoemd worden, die in de Charlie Christian/Oscar Moore-traditie soleerde, maar als ritme-strummer nog indrukwekkender was. Hij gaf het ritme een laid-back kwaliteit, waardoor je de drummer niet miste.

Met altsaxofonist en Charlie Parker-man Phil Woods (78), die de aangekondigde klarinettist Buddy DeFranco (87) verving, zaten we wat de traditie betreft wel goed. Wat Woods tegenwoordig misschien aan lucht mist, compenseert hij met een nog altijd schitterende toon en ruimschoots voldoende ideeën. En humor. "We will play this without getting emotionally involved," kondigde hij 'Willow Weep For Me' droog aan, dat vervolgens op het stramien van 'All Blues' werd geplaatst. De stukken die het begeleidende Rein de Graaff Trio speelde, toen de blazer zich voor "a morphine break" halverwege even terugtrok, waren zeker niet minder spannend. Zo kon pianist De Graaff zich in twee minder voor de hand liggende nummers, 'Dear Old Stockholm' en 'Reets And I', wat meer laten gaan.

Pianist Jason Moran heeft weer een heel eigen visie op de traditie. Voor zijn Bandwagon-project heeft hij een interessant concept ontwikkeld. Zo laat hij elk nummer voorafgaan door een opgenomen muziekfragment, waar het trio, of een deel daarvan, dan op reageert of mee speelt. Dat kan een tekst zijn, of percussie, of een stel rappende meiden – waarmee Moran zijn optreden in de Hudson opende. Dat leverde een heftige dialoog op, die werd gevolgd door ontsporende gospelklanken, waarbij de piano zowel percussieve als basfuncties kreeg. Drummer Nasheet Waits ontketende regenvlagen die buiig om het huis wervelden. Met de nijdig naar broekspijpen happende bas van Tarus Mateen kon het weer van het ene op het andere moment omslaan.

Moran liet 'Monk’s Mood' klinken of de hogepriester een schnabbel als cabaret-chanteuse had aangenomen. Monk hoor je zelden in zo'n ontspannen, niet van melancholie gespeende bluesgroove. Uiteindelijk trok Moran de teugels van zijn Bandwagon zó strak aan, dat het werk van de boppionier trillend tot stilstand kwam en net niet omkukelde. Opvallend was voorts dat de geschiedenis bij Jason Moran achterstevoren draaide, van hiphop naar 'Nobody', de grote hit van entertainer Bert Williams (1874-1922), de eerste zwarte Superster, door de bandwagonkoetsier aangekondigd als "another friend of ours". Enfin, ook 'Nobody' eindigde in donderend geweld. Fascinerend en fantastisch.

In het Missouri-paviljoen was aandacht voor de momenteel opkomende impro-scene van het New Yorkse Brooklyn. Een internationale kruisbestuivingsplantage is het daar. Ik zag het kwintet van de Turkse dubbelloops-gitarist Timucin Sahin, die zijn opleiding in Hilversum en Amsterdam genoot en ook thans nog in Nederland les geeft. Jimi Hendrix is niet onopgemerkt aan hem voorbijgegaan. Op zijn fretloze zevensnarige hals kan hij janken als de beste. En met behulp van het onderste zessnarige exemplaar rent hij als een haas, rechte hoeken slaand, vliegensvlug door het veld. Ook hoorde ik het geluid van brekend glas, gevangen in een loop die haperend afgedraaid werd. Bassist Thomas Morgan en drummer Ted Poor voerden een gevoelige pas de deux uit en de band als geheel klonk als een gedeeltelijk geslepen briljant, fragmentarisch en met veel contrasterende facetten.

Over edelstenen gesproken: het laatste nummer van het Trio Lackritz van klarinettist Tobias Klein heette 'Opal'. Een steen is dat die alle kleuren kan aannemen (en die de drager onzichtbaar maakt, mist verpakt in laurierblad, naar ik heb begrepen). Lackritz, het resultaat van een compositieopdracht die Klein van de North Sea organisatie kreeg, vervaardigt hedendaagse Euro-impro. De inspiratiebronnen kunnen dus bij Dada liggen, maar evengoed bij Rammstein. Die laatste groep dook op in de grungy vocals van Kristina Fuchs, die een tochtje door Siberië in een 4x4 met aan het stuur een Rammstein-fan nog helder voor de geest staat. Als haar vocalen evenwel op echt zingen gaan lijken, lijkt het al gauw nergens meer op.

De eerste dag van het 35ste North Sea Jazz Festival werd afgesloten door het Double Trio van saxofonist Joshua Redman. Een sterk concept: blazer die zich laat voortstuwen door twee bashende drumbeesten en twee contrabassisten die broederlijk lijnen trekken of in contrapunt samenspelen. Op zo'n bedje moet, zo ben je geneigd te denken, elke solist wel tot grote hoogten kunnen stijgen. Doch als de groep uitgedund wordt tot één trio is de magie gelijk goeddeels verdwenen.

Dus, summa summarum, wat wordt het volgend jaar? Volgend jaar zal het toch wel weer de blauwe D-lijn richting Zuidplein worden, vrees ik.

Klik hier voor een fotoverslag van het concert van het Joshua Redman Double Trio door Siebe van Ineveld.