Draai om je oren
Festivalverslag



home  
    
    
 

Hoogtepunt in de Britse impro-scene
GIOFest V, 29 november t/m 1 december 2012, Center for Contemporary Arts, Glasgow

Een hoogtepunt in de Britse impro-scene is het jaarlijks terugkerende GIO Fest. Dit festival is gebouwd rond het Glasgow Improvisers Orchestra, een los-vast verbond van een groot aantal muzikanten met verschillende achtergronden.

door Sybren Renema (tekst) en GIO & Cees van de Ven (foto's)

Het GIO lijkt qua structuur het meeste op de London Improvisers Orchestra of de cirkel rond de BIM en ICP in hun beginjaren. Wat het orkest interessant maakt, is dat de leden uit een breder spectrum gerecruteerd worden dan alleen de jazz en vrije improvisatie. Dit is terug te zien in de samenstelling van het orkest, ditmaal met onder meer cello, harp, drie dwarsfluiten en een hobo. Hierdoor is het timbre van GIO zeer onderscheidend van dat van de meeste andere grotere improgroepen, die vaak vooral jazzmuzikanten bevatten.

Wegens het tienjarig jubileum van het orkest, ooit opgericht door saxofonist Raymond McDonald om Evan Parker eenmalig te begeleiden, was een keur van gasten uitgenodigd met een sterke connectie met het GIO. Naast Parker waren de voornaamste gasten trombonist George Lewis en vocaliste Maggie Nichols. Verder waren er onder meer een zeldzame optreden van het Alexander von Schlippenbach Trio en een speciaal voor GIO geschreven compositie van Jim O'Rourke. Met symposia, poëzievoordrachten en workshops voor kinderen en volwassenen, toonde GIO zijn origine als coöperatie en de achtergrond van veel orkestleden als docent.

Het openingsconcert van het festival was in veel opzichten een van de meest geanticipeerde optredens. Dit buitengewoon sporadisch voorkomende duoconcert tussen George Lewis en Evan Parker, deed herinneren aan het in 1980 op Incus uitgebrachte 'From Saxophone & Trombone'. Een groot verschil zat hem echter in het gebruik van live-elektronica. Zowel Lewis als Evans zijn meesters van het elektro-akoestisch idioom, waarvan ze met recht pioniers genoemd mogen worden. Gedurende het concert vervormde Lewis de tenor- en sopraansaxofoon van Parker, alvorens ook zijn trombone ter hand te nemen. Wat opviel was dat het resultaat opvallend subtiel en consistent met de niet geringe technische vermogens van de muzikanten was. De elektronische vertragingen van de saxofoon deden uiteindelijk denken aan Parkers circulair breathing op bijvoorbeeld 'The Snake Decides', terwijl de plopjes en piepjes van de laptop Lewis' toch al fenomenale techniek alleen maar versterkten. Bovendien werd het grootste risico vermeden: dat van een scheve verhouding tussen de muzikant met computer en de muzikant zonder computer. Dit was vooral te danken aan Lewis, die op uiterst ethische wijze met het manipuleren van zijn collega omging.

Het duoconcert werd gevolgd door een optreden van het Glasgow Improvisers Orchestra met Parker, Lewis en Maggie Nichols. Het voornaamste materiaal voor dit optreden was een in 2007 door Lewis geschreven stuk, 'Metamorphic Rock' genaamd. De partituur bestond slechts uit een reeks vakken met instructies, die dan wel horizontaal, dan wel verticaal achter elkaar gespeeld dienden te worden. Hoewel de instructies bedrieglijk eenvoudig waren (begin als iemand stopt, onderbreek iemand, stop met spelen, etc), waren de volgorde en het aantal mogelijk zodanig gekozen, dat er onmiddellijk sprake was van een sterke structuur. Deze ging enigszins verloren in het eerste deel van de daaropvolgende vrij improvisatie: in een groep van 25 man is het onvermijdelijk dat een groot deel van de muzikanten het grootste gedeelte van de tijd stil is, om elkaar niet te overstemmen. Uit een mengeling van Britse beleefdheid en een bewuste keuze voor detail gingen daardoor soms goede ideeën verloren. Aan de andere kant is deze neiging tot goed luisteren één van de grootste kenmerken van GIO. Hoe dit aangewend wordt, hangt af van met wie er gespeeld wordt. Vorig jaar leidde dit bijvoorbeeld nog tot enige frictie tussen artist in residence Renee Baker en de meer ingetogen stijl van de Glaswegians. Met de keuze voor oude bekenden werd dit verschil van inzicht in het jubileumjaar van GIO omzeild.

In schril contrast met de rust van GIO stond het optreden van het Alexander von Schlippenbach Trio, bestaande uit de Duitse pianist, drummer Paul Loovens en Evan Parker. Deze groep is na veertig jaar zo goed op elkaar ingespeeld dat het soms lastig is het verschil tussen routine en inspiratie vast te stellen, aangezien de muzikanten elkaar door en door kennen en lijken te weten wat de ander gaat doen. Telepathie, noemt men dit vaak in recensies, maar misschien ook pure verzadiging van het aantal mogelijkheden dat de band tot zijn beschikking heeft. Er komt echter maar zelden een groep van dit formaat naar Schotland, dat qua impro-optredens van internationale allure redelijk karig bedeeld is in vergelijking met Nederland, zodat alleen hierom al dit concert tot een hoogtepunt van het festival gerekend mocht worden. Gelukkig werd deze belofte goeddeels ingelost. Loovens, die in eerste instantie wat afgeleid leek tijdens Parkers lange openingscadenza, wist later de druk op te voeren door allerhande manipulaties van zijn drumvliezen. Tegelijkertijd stelde Von Schlippenbach zijn vrijwel encyclopedische kennis van Monk en het modern-klassieke pianorepertoire tentoon.

Wie deze heren veertig jaar geleden had verteld dat zij ooit tot het meest conventionele gedeelte van een muziekfestival gerekend zouden worden, had waarschijnlijk slechts op ongeloof kunnen rekenen. Toch toonde met name de bijdrage van Jim O'Rourke, zelf afwezig, dat de grenzen van muzikale improvisatie immer oprekbaar blijven. Het voormalig lid van Sonic Youth had een compositie geschreven door middel van een set Japanse speelkaarten, die hij in zijn woonplaats Tokyo had voorzien van instructies. Hierin leek het concept op de card pieces en game pieces van John Zorn, maar wat het optreden uniek maakte, was dat deze kaarten ook allerhande niet-muzikale opdrachten bevatten. Muzikanten moesten elkaar bellen, drankjes halen, schoenen ruilen en een plastic eend aan de saxofoon binden. De chaos die hierdoor ontstond, was een vrolijk oneerbiedige manier om een jubileum te vieren, hoewel het onwaarschijnlijk is dat een geluidsopname van dit optreden op zichzelf kan staan.

'Tractatus', een nieuwe compositie van George Lewis, geschreven ter ere van het jubilerende orkest, stond in dit opzicht sterker. Lewis, behalve trombonist ook een belangrijk lid van de AACM en een veelgevraagd componist en theoreticus, had zijn compositie gebaseerd op een citaat van Wittgenstein over oneindigheid. Dit kwam tot uiting in de muziek, die als een taartpunt uit de tijd gesneden leek. De abrupte dynamische verschillen en grote diversiteit aan texturen, gekoppeld aan het onderwerp, deed denken aan bijvoorbeeld Edgar Varése's meditaties over het kosmische. Stilistisch was het stuk echter veel diverser, met af en toe een ritme waarvan dirigent Lewis, een man met een koddige mimiek, even moest dansen. Dat het orkest in staat was zo'n grote naam op zijn eigen muziek te laten swingen, was misschien wel het beste bewijs dat het GIO niet alleen divers en experimenteel, maar bij tijd en wijle ook uitermate hoogwaardig kan zijn.