Draai om je oren Festivalverslag |
home |
||
|
Gent Jazz Festival 2013 Dag 3 Een festivalverslag in woord (Guy Peters) en beeld (Bruno Bollaert, Jos L. Knaepen, Geert Vandepoele & Cees van de Ven).
Het blijft een fenomeen, die Zorn. Je hoort zijn muziek amper op de radio, de cd's liggen slechts in een handvol winkels (en doorgaans voor bedragen om lichtjes misselijk van te worden), het wemelt van de tegendraadse projecten die geen uitstaans met elkaar hebben (zo lijkt het althans), en toch daagt daar een massa volk voor op. Volk dat niet eens terugdeinsde voor een decibel, een doodsgil of chaosmoment meer of minder. De tent op zijn kop zetten - vier staande ovaties op rij – met dit soort muziek? Presentator Marc Van den Hoof was niet de enige die er een beetje verbouwereerd bij stond. En kijk, er was geen lichtshow, bordkartonnen decor of wuft podiumgedrag voor nodig. Toewijding, discipline, talent en de dodelijke trefzekerheid van een legertje gelijkgezinden volstond. Diana Wie? Het Song Project zag er op papier al veelbelovend uit, maar de uitvoering ging daar los over. Op het podium: The Dreamers, in het gezelschap van vocalisten Sofia Rei (die ook deel uitmaakt van het vrouwenkwartet Mycale), Mike Patton en componist/zanger Jesse Harris, die werkte met onder meer Norah Jones en Madeleine Peyroux. Het concert kon beschouwd worden als een compact carričreoverzicht, misschien zelfs een soort Greatest Hits, met songs van een aantal van Zorns populairste projecten. Die waren door enkele bevriende muzikanten voorzien van teksten, die nu eens solo en dan weer als duo werden gebracht. Met 'Batman', ooit nog de opener van het legendarische 'Naked City' (1989), arriveerde meteen de eerste frontale rechtse van de dag. Uitzinnig gekrijs van Patton, Ribot die Frisells aanpak op het origineel bijna de vernieling in speelde, en toetsenist John Medeski die er al net zo gretig de beuk ingooide. De dag ging van start met hardcore.
Hoogtepunten in overvloed: een prachtversie van de Bar Kokhba-klassieker 'Dalquiel', waarin de twangy gitaar van Ribot, de zwoele ritmes en de Morricone-parlando van Patton een vanzelfsprekend verbond aangingen. Iets hysterischer: Naked City-bommetje 'Osaka Bondage', een schizofreen spartelend precisiebombardement van amper een minuut. "Know it, learn it, love it", was de boodschap van Zorn, die zijn troepen met strakke hand dirigeerde, aanmoedigde, tot stilte aanmaande en gidste tot de knappe afsluiter 'Of Wonder And Certainty', een lieflijk brokje lichtvoetigheid, muzak haast, die omgebouwd werd tot een gortdroog stampende rocker. Als bisnummer volgde nog een premičre van een vertederend mooi 'Our In-House Dostoevsky', uit de Filmworks-reeks. 17.30 uur, en de eerste ovatie was binnen.
Israelite's bekendste handelsmerk is al jaren de accordeon, het instrument dat nu ook centraal stond in een set die vooral putte uit 'Orobas' (2006), het vierde volume uit de Book Of Angels-reeks van composities. Die plaat werd grotendeels door Israelite ingespeeld en zocht oorden op die soms enkel omschreven konden worden als klezmermetal. Door nu te werken met een kwartetbezetting ging er van de rijke klankkleur en afwisseling echter heel veel verloren en kreeg je een wat versimpelde versie van het werk te horen. Op zich geen probleem, maar terwijl akoestische muziek doorgaans erg fijn klonk op de Gardenstage, verzandde de sound ook al snel in een ondoordringbare festivalmassa, waar veel van de nuances en knappe melodieën in verloren gingen. Wat er van te horen viel bleef nog altijd moeiteloos overeind, maar dit waren duidelijk niet de ideale omstandigheden voor Israelite. Het tweede luik op het grote podium ging minder verteerbaar worden, dat stond op voorhand al vast. Niet enkel omdat het zou gaan over wat muziek die niet op een van Zorns albums te horen is, maar ook omdat de comfort zone van jazz en rock verlaten werd. Het luik bestond uit drie compleet verschillende delen, die uitgevoerd werd door drie andere bezettingen: een pianotrio, een vocaal kwintet en een strijkkwartet. Het Illuminations-luik, dat deel uitmaakte van het recent verschenen album 'Rimbaud', was wel al bekend. Niettemin was het een even onrustwekkende als indrukwekkende performance. Pianist Steve Gosling hield zich aan een volledig uitgeschreven partituur, maar die dan wel klonk alsof Cecil Taylor en Fred Van Hove de handen in elkaar geslagen hadden en resoluut de moderne klassiek indoken.
Met het slotluik The Alchemist, geschreven voor een strijkkwartet, dook Zorn resoluut in de wereld van de magie die als een verborgen rode draad door een aardige hap van zijn werk van het voorbije decennium loopt. "Come on, a Belgian welcome for these cats! This isn't Germany!" keelde de leider bij zijn aankondiging, en wat vervolgens gebeurde overtrof moeiteloos de verbeelding. Alsof de muziek – een technisch huzarenstukje met een onwaarschijnlijke timing, densiteit, explosieve energie en gelaagdheid – nog niet voldoende was, ging het publiek ook nog eens overstag. Oprecht enthousiasme of overcompensatie voor de onwereldse performance? Geen idee, maar de dik aangezette dynamiek en het spel van uitersten (soms dacht je de gensters van de snaren te zien spatten) was behoorlijk intensief en onontwarbaar en eigenlijk meer op maat van gediplomeerde muziektheoretici die sabelen met begrippenkaders waar de gemiddelde muziekliefhebber met een boogje omheen loopt. Desalniettemin: overweldigend in zijn ongrijpbaarheid. Dat er ook een kleine Belgische afvaardiging aanwezig was, was een mooie bonus. Een tijd geleden werden we ineens blootgesteld aan het werk van het nog jonge Tirzah-Quartet onder leiding van gitarist/bassist Jan Van de Perre. Die arrangeerde een tijd geleden stukken uit Zorns Filmworks-reeks voor een bezetting met viool (Eva Vermeeren), cello (Herlinde Verheyden) en harp (Karen Peeters), een combinatie van instrumenten die ook regelmatig te horen is, al dan niet in licht gewijzigde vorm, op de betreffende albums. Daarmee werd ook gekozen voor Zorns meest gestroomlijnde en oorstrelende composities. Van dissonantie, rare wendingen of lelijkheid is geen sprake. Soms zijn die composities van een breekbare lichtvoetigheid en klinken ze door hun compacte duur haast als schetsen of aanzetten tot een groter geheel, maar de kenmerkende melodieën zijn een constante.
Moonchild. De vorige (eerste) passage in november van 2006 – u had erbij moeten zijn – was al een belevenis. Niet enkel door de onbekendheid van het materiaal (de eerste plaat was toen net verschenen) en de verwarde reacties achteraf (geen Faith No More-hits, geen saxofoon, geen jazz? WAT?), maar vooral ook door het onwezenlijke karakter van de muziek. Irritant adolescentenkabaal voor de ene, een corpulent tabula rasa voor de andere. Wat er ook van zij: het Moonchild trio – Mike Patton, Trevor Dunn en Joey Baron – staat steeds garant voor een bombastische aanslag met ritualistische furie, dreigend samenspel en natuurlijk de vocale acrobatiek van Patton, die heen en weer slalomt tussen ijzingwekkend gegil, onheilspellend gefluister en woeste grunts. Het project kende misschien wel zijn voorlopige hoogtepunt met 'Templars: In Sacred Blood' uit 2012. "This is sacred music!", maakte Zorn zich sterk. Een bewering die van weerwoord gediend werd met een van de meest gefocuste drie kwartier muziek die we dit jaar te zien gaan krijgen. Mede dankzij de hulp van Zorns vaste geluidstechnicus Marco Urselli, die zowat de hele dag achter de mengtafel stond, groeide het concert uit tot een evenement dat gerust toegevoegd mag worden aan die lijst van memorabele zomerconcerten. Het basistrio baande zich samen met John Medeski (orgel) door een uitvoering van de recentste plaat, waarbij je voortdurend het gevoel had getuige te zijn van een ondergronds cultritueel, een occulte hoogmis vol sinistere spanning, die wel voeling had met prog-, hard- en postrock, maar net zozeer een puur exorcisme was, hels theater voor de 21e eeuw.
Wegens een dringende behoefte aan een adempauze (wij zijn ook maar mensen) moesten we een deel van het concert van James Moore aan ons voorbij laten gaan. Die bracht werk uit 'The Book Of Heads', een verzameling vingeroefeningen die Zorn in de jaren tachtig componeerde voor (s)avant gitarist Eugene Chadbourne, maar die pas in de jaren negentig opgenomen werden door Marc Ribot. De stukjes sluiten eigenlijk naadloos aan bij de obsessies van de jonge(re) Zorn, die toen intensiever bezig was met ongebruikelijke speeltechnieken (zie ook de twee volumes van 'The Classic Guide To Strategy' uit die periode). Met behulp van allerhande speeltjes, loops en technieken dook Moore in een ontregelde klankenwereld, die afwisselend gekmakend en vaag vertrouwd klonk, ergens tussen de radicale vrijheid van Derek Bailey en Fred Frith (maar dan in genoteerde vorm), antimuziek, fysiek opvrijen van een rij gitaren en onherkenbaar gemutileerde roots uit het Smithsonian-archief. De finale dan. Een concert in twee delen, die gebracht werden door haast identieke line-ups, maar die niettemin een geheel eigen karakter hadden. The Dreamers gaf de aftrap met de bekende, gestroomlijnde combinatie van jazz, pop, exotica en surfrock. 'Miller’s Crake' is zo'n compositie die het allemaal samenvat: de sierlijke dansende ritmes van Joey Baron en Cyro Baptista, de Copacabana-vibes van Wollesen, de zwoel flemende toetsenpartijen van Jamie Saft en de twangy gitaar van Ribot. Glad en ultragestileerd, maar zo verdomd knap uitgevoerd, zo aanstekelijk ook, dat het zelfs de hardnekkigste zoutpilaar de goesting geeft om het op een vingerknippen te zetten. Hier is Koning Lyriek dominant, maar dan in bruisende versie. The Dreamers maakt terrasmuziek op onwaarschijnlijk hoog niveau.
Voor Electric Masada bleef Wollesen achter het drumstel – daardoor kreeg je een driekoppige ritmische drive, die kan uithalen met monumentale power – en werd Ikue Mori aan boord gehesen. Diens bleep-, blop- en druppelektronica, gefluit dat klinkt als R2D2 in versnelde modus, stond aanvankelijk centraal en werd vermengd met Zorns excentrieke saxmanipulaties. Vanuit de achtergrond dook dan die band op, eerst sluimerend, daarna steeds nadrukkelijker, een krachtige tegenhanger voor het ontzette, door merg en been knetterende gekrijs van Zorn. Dan werd het verschil met het materiaal van The Dreamers duidelijk. Electric Masada werpt de ketens van controle van zich af, is woester, luider en majestueuzer. Chaotischer ook, maar er deden zich weer van die momenten voor, zoals aan het einde van die gezamenlijke solo van Wollesen en Baron, toen de band in een vingerknip weer in het gareel stond. WHAM! Heel even werd de link met het akoestische Masadakwartet weer explicieter, toen de bezwerende klezmermelodieën weer centraal stonden, maar het was toch vooral door de energie van stukken als 'Hath-Arob', met compleet losgeslagen cimbalenpuls, elastische thema's en geveinsde chaos, dat de band het meest imponeerde. Weinig gezelschappen bewandelen zo zelfzeker die grens tussen waanzin en gewelddadige controle, al was het allemaal nog een aanloop naar een daverende versie van 'Idalah-Abal', die op gang gebracht werd met monsterlijk vervormde gongklanken en zoals gewoonlijk openbarstte in een verpletterende riffmachine in handen van Ribot, Saft en de heftig pompende drummers. De krijsende altsax hielp het zootje helemaal over de rooie. En daar zit je dan, met een onnozele kop, omdat je bek weer compleet opengevallen is bij dat uitbundige meesterschap, die energie en vooral dat pure, collectieve machtsvertoon. Op z'n best het spul van titanen. Ik kan er weer tegen voor een paar jaar. Deze recensie verscheen eerder op Enola.be Klik hier voor het fotoverslag van Gent Jazz 2013 door Cees van de Ven. |
|