Draai om je oren Festivalverslag |
home |
||
|
Follow The Sound 2011 Part 2 Ging het er op de eerste dag nog vrij conventioneel aan toe - naar de normen van dit festival voor vrije muziek alleszins - dan vaart dag 2 een volledig andere koers. Van start tot einde treedt het experiment op het voorplan. Er worden risico's genomen en ongehoorde geluiden geproduceerd. Er wordt verbluft en nu en dan gefaald, maar vervelen doet het nooit. door Guy Peters, november 2011
De naar de Verenigde Staten uitgeweken Dijkstra behandelt zijn saxgeluid met allerhande analoge effecten, waarbij het in 'Iron Skin' voorzien wordt van een zompige baslaag en klinkt als een oerriff van Black Sabbath, en in een ander stuk de vervormingen zó ver gaan dat er amper nog een sax in te herkennen valt. Idem als hij de lyricon bovenhaalt, een elektronisch blaasinstrument waarmee hij de meest onaardse geluiden maakt. Hollenbeck laat zich intussen niet onbetuigd. Meer nog: zelden zagen we een drummer zo inventief experimenteren met speeltjes (autoharp, vibrerende objecten) en tegelijkertijd zo creatief aan de slag gaan met ritmes, nu eens met de directheid van rock-'n-roll, dan weer complex stuiterend, gedreven en hedendaags. Een fascinerende samenwerking op de grens tussen compositie en improvisatie, die boeit van de eerste tot de laatste seconde en de lat meteen hoog legt voor de rest van de dag. Dat niveau blijft even uit in het tweede concert. Joachim Badenhorst was de eerste artiest die carte blanche kreeg (Teun Verbruggen is de tweede op de slotdag). Hij kiest voor een trio met violist C. Spencer Yeh en percussionist Toma Gouband. Zij die Badenhorst vooral kennen van eerder traditionele bezettingen kijken verbaasd op, want wat het trio laat horen, is volledig binnen het domein van de creatieve muziek te situeren. Een onalledaagse en soms bezwerende performance, die de conventionele manieren om met bestanddelen van muziek om te gaan compleet aan zijn laars lapt. Op tenorsax, klarinet en basklarinet kiest Badenhorst resoluut voor de kleine geluiden, nu eens sputterend en ongedurig hikkend, dan weer werkend aan een vloeiende, in klanken omgezette ideeënstroom. In Yeh en Gouband heeft hij alleszins compagnons gekozen die evenmin voor het voorspelbare gaan. Yeh's sound heeft aanvankelijk meer weg van ruis en daarna van een dieselmotor. Het duurt zelfs even voor je de sound van de viool te horen krijgt. Iets later legt hij het instrument bovendien aan de kant om met stem(-effecten) te werken, en dat terwijl Gouband voor zijn percussieve inkleuring vooral heil zoekt bij stenen (!). Hij tikt met de hand, wrijft en schuurt ze over elkaar, en bespeelt zelfs een basdrumpedaal dat op een kei gemonteerd is. Zijn ongebruikelijke spel ontspoort al helemaal wanneer hij een tak van een inlandse eik betrekt in zijn spel. Vooral behoorlijk excentriek om te zien, al duurt het even voor de lijm pakt. Heb je aanvankelijk het gevoel dat de drie een beetje naast elkaar aan het werken zijn, dan krijgt de wisselwerking gaandeweg een cumulatief effect. Ook bij deze drie zit het er na minder dan veertig minuten op, waardoor het concert op een mooi piekmoment wordt afgerond.
Bassist Trevor Dunn wordt erbij gehaald om het geheel in goede banen te leiden en hij moet dan ook alles uit de kast halen om de twee bij de les te houden. Bennink luistert dan nog aandachtig, getuige zijn snelle reacties, maar Allen lijkt vaak opgesloten in zijn eigen wereld en kiest de meest vreemde momenten om in te pikken. Als hij het stuk speelgoed terzijde legt voor de altsax wordt het al een stuk beter, maar al even voorspelbaar, want het zorgt elke keer voor een energie-eruptie, een schrille uithaal, die Bennink altijd forsbollerij ontlokt. Een duidelijke lijn en samenhang zit er dus niet in, maar door rijkelijk gebruik van de strijkstok en vingervlugge basloopjes zorgt Dunn hier en daar voor scharniermomenten. Het geheel ontspoort even wanneer Bennink het op een wandelen zet en nonchalant met de drumstokken gooit, terwijl het signaal van Dunn om af te ronden grandioos wordt genegeerd. Excentriek en far out? Zeker weten. Een hoogtepunt? Niet echt. Dat ook op de tweede festivaldag heel wat volk de weg naar de Singel vond, heeft ongetwijfeld te maken met de aanwezigheid van lokale vertegenwoordiger Fred Van Hove, die zo'n beetje de jaarlijks terugkerende festivalpeter is die Toots Thielemans is voor Jazz Middelheim. Deze keer is dat met een wel heel bijzondere bezetting, want hij wordt uitgedaagd door de op laptop overgeschakelde Japanse percussioniste Ikue Mori en de Noorse vocaliste Maja Ratkje, die bewijst zo veel meer dan een vocaliste te zijn. Van Hove laat intussen zien ook in deze context zijn mannetje te kunnen staan. Hij beweegt zijn handen bijna onophoudelijk over de toetsen, het ene moment zacht strelend en flirtend met lyrische kamermuziek, het andere moment met bokkige clusters en grillige sprongen. De ouderdomsdeken van de Belgische vrije muziek laat horen nog steeds fris van geest te zijn.
Daar blijft het echter niet bij, want hoe verder de vijfenveertig minuten durende performance vordert, hoe meer Ratkje het laken naar zich durft toetrekken, met steeds ingrijpender manipulaties. Eerst zorgen die nog voor een redelijk zuivere bewerking van de stem, maar al snel gaat het richting noise, met volledig overstuurd en grotesk lawaai. Van Hove reageert gepast; niet noodzakelijk meegaand om toch maar het laatste of luidste woord te hebben, maar door te kiezen voor contrastwerking, door lichtgetinte motiefjes binnen te sluipen in een onheilszwanger geheel. Het is een merkwaardige, soms behoorlijk taaie set, een dynamische soundscape voor gevorderden. Het bisnummer, met Van Hove op accordeon, is net iets minder geslaagd, omdat de vrouwen op de rem moeten staan om het instrument niet weg te blazen. Van Hove bewijst zich nog maar eens als een onvermoeibaar creatief muzikant, een speelpartner die weinig uitdagingen uit de weg gaat. Dit artikel verscheen eerder op Goddeau.com |
|