Draai om je oren
Festivalverslag



home  
    
    
 

Elfde Doek Festival begint intrigerend en wisselvallig

Een festivalverslag in woord en beeld door Ken Vos.

De elfde versie van het DoeK Festival vindt als gebruikelijk plaats op verschillende locaties, dit jaar alle in Amsterdam. Kennelijk is het logo van 'dOeK' veranderd in 'DOEK' ('de Oefening de Kunst'). Nu is de openingsavond in OT301, met drie bands die elkaar stilistisch nauwelijks overlappen.

Het interieur van OT301 heeft de typische informaliteit van een kraakpand, waar ook niet veel meer dan 250 mensen in kunnen. De fysieke context van de concerten wordt nadrukkelijk gevormd door een klein aantal grote kunstwerken, die onderdeel zijn van het Eddie The Eagle Museum (ook wel Eddie & The Eagles Museum) dat zich al enkele jaren op verschillende plaatsen in Amsterdam manifesteert. Zijn de kunstwerken op zich krachtig, ze hebben voor mij een haast storende, niet complementaire invloed op de muzikale ervaring. Zo hangt er een gebreide vrouwfiguur in lingerie middenin in de grote zaal die in de projectiebaan van de videobeamer hangt. Op het scherm worden fragmenten uit allerlei videobronnen getoond, zoals bijvoorbeeld Japanse tv-reclames.

Available Jelly was voor deze gelegenheid aangekondigd als kwartet (Eric Boeren, Wolter Wierbos, Michael Vatcher en Michael Moore), maar blijkt nu uitgebreid met Yedo Gibson (baritonsax) en op het allerlaatste moment Tobias Delius (tenorsax). Available Jelly heeft alweer lange tijd niet opgetreden. De muziek bestaat op één stuk na uit ouder materiaal, maar wordt met zo'n flair en losheid gespeeld, dat het nog altijd fris klinkt. De foyer, vooral gevuld met musici en binnen- en buitenlandse muziekkenners, reageerde opgetogen op het ontspannen solowerk. De oude impromeesters bewijzen weer eens aan reactievermogen gewonnen te hebben. Het optreden lijkt na iets meer dan een half uur wat te snel te eindigen, maar er wordt een flinke toegift afgedwongen. Dat is een nieuw stuk, waarin drummer Vatcher ceremoniemeester en vocalist is. Hierin wordt meer van het anticipatievermogen van de muzikanten vereist, ook als Gibson als een jonge hond alle aandacht opeist met een lange, knallende en piepende solo.

Het duo Colin McLean (elektronica met laptop) & Andy Moor (elektrische gitaar) in de grote zaal is een wat wisselvallige bedoening. Het geluid is stevig, net niet te hard, en aan de heavy-metalachtige kant met flink veel laag. Het optreden bestaat uit één lang geïmproviseerd stuk, waarin textuurveranderingen langzaam plaatsvinden. De geluiden van McLean klinken nogal strak en streng met een rockbenadering. Moor denkt in grote spanningsbogen, waarin hij net als McLean vooral texturen neerlegt waaraan soms zacht, soms wat harder gesjord wordt. Na ongeveer een half uur lijkt de vaart er een beetje uit, maar esthetisch blijft het tot het eind verantwoord.

Supercity is een internationaal samengestelde achtmansband, die zich graag bediend van grooves van over de hele wereld. Ook hier zijn flinke pieken en dalen in de spanning te ontwaren. De opvallandste muzikant is zanger en gitarist Yvo Sprey, die als vocalist qua intonatie en timing doet denken aan Jim Morrison. Trompettist Milan Mes deelt met hem de frontlinie, maar belangrijker nog zijn misschien de ritmische inspanningen van percussionisten, basgitarist en keyboardspeler. Stilistisch bestrijkt de band een lekker breed gebied. We horen dub, afrobeat, zuidelijke Amerikaanse rock, psychedelica en latinrock in vaak net wat afwijkende vormen voorbijkomen. Daar wordt soms treffend, dan weer slordig op geïmproviseerd. Als Supercity de spanning wat beter weet vast te houden en het samenspel iets meer op orde komt, is het de ultieme alternatieve feestband.

De tweede avond van het festival staat ook in het teken van multidisciplinariteit. Nu wordt een combinatie aangegaan met een eclectische selectie films, uitgezocht door curator Jeffrey Babcock, die er ook een heldere uitleg bij geeft. Ook dit evenement vindt plaats in een kraakpand, De Slang. Deze avond is een pool van zes musici aanwezig, die in verschillende bezettingen op de films reageren. De musici hebben de beelden niet eerder gezien en worden dus geacht ter plekke samen te improviseren. Dat reageren is noodzakelijkerwijs secundair, zeker als je niet in je eentje bent. De eerste film is waarschijnlijk de verrassendste, de Poolse animatie 'Labyrinth' (1961) van Jan Lenica, die met zijn levendige bewerkingen van 19e-eeuwse gravures de belangrijkste inspiratiebron was voor Terry Gilliam. Frank Gratkowski (altsax) en Richard Barrett (elektronica) hebben in ieder geval genoeg impulsen om een natuurlijk klinkende, evenwichtige interactie op te bouwen.

De daaropvolgende drie korte anonieme Franse pornografische films uit de jaren twintig zijn vooral komisch en onverwacht fantasierijk. Trompettist Roy Campbell en drummer Klaus Kugel hebben het wat lastiger met dit materiaal en hun muziek krijgt een wat introvert, voorzichtig karakter, dat wel af en toe een duidelijke verwijzing bevat naar de vaak komische handelingen op het scherm. We horen veel lipgeluiden bij Campbell en gevarieerd licht bekkenwerk bij Kugel. De poëtische documentaire 'Les Danseuses De La Mer' (1956) van Jean Painlevé over zeesterren en andere bewegende weekdieren wordt vergezeld van een compacte, eenduidige duo-improvisatie van celliste Okkyung Lee en contrabassist bassist Peter Jacquemyn. Deze is mooi opgebouwd en werkt naar een logisch einde toe, maar de musici lijken niet echt te reageren op de veranderingen in de beelden.

De beste muziek wordt bewaard voor na de pauze. Hier spelen alle zes musici samen tegen de achtergrond van 'Decasia' van Bill Morrison uit 2002. Het is een ritmisch gemonteerde beeldcompositie van gevonden filmmateriaal waarin zeer verschillende, vaak beschadigde fragmenten zijn samengevoegd voor de muziek van Michael Gordon. Ik neem aan dat de oorspronkelijke filmmuziek niet bekend is bij de musici. De overzichtelijke beeldovergangen en zeer wisselende sequenties van verschillende lengtes stimuleren de musici tot heterogeen samenspel. In ieder geval lijkt het samenspel zich moeiteloos van de ene naar de andere fase te bewegen. Dat de film met zeventig minuten aan de lange kant is, blijkt ook uit het samenspel dat zich na ongeveer een uur naar een natuurlijk einde van een laatste spanningsboog lijkt te hebben gewerkt. Er is niettemin veel te genieten aan onverwachte klankcombinaties, die ook meestal logisch op hun plaats lijken. Jacquemyn zet voor de kleur zijn Tibetaanse keelzang in, Barrett laat horen dat elektronica niet alleen voor drones bestemd zijn. Campbell en - meer nog - Gratkowski zorgen voor de meeste opwinding in het gezelschap door de meeste intiatieven te tonen. De som is uiteindelijk groter dan de delen.