Draai om je oren
Reportage



home  
    
    
 

Allemaal geschiedenis
Vriendendag Nederlands Jazzarchief, zaterdag 4 juni 2016, Splendor, Amsterdam

door Eddy Determeyer / foto's: Cees van de Ven

Is dat niet een beetje incongruent, het trio van pianist Rembrandt Frerichs laten optreden als afsluiting van de Vriendendag van het Nederlands Jazzarchief?

Frerichs en zijn maten spelen immers hedendaagse improvisatiemuziek, die ook nog eens meer geworteld is in de Europese klassieke muziek dan in de Amerikaanse jazz. Daar heeft u een punt. Tot u beseft dat er al een zeer lange relatie bestaat tussen beide muziekculturen. Die gaat welbeschouwd verder terug dan Igor Stravinskys 'Ragtime' uit 1918. Je zou zelfs kunnen verdedigen dat Louis Moreau Gottschalk, de eerste 'echte' Amerikaanse componist, al in de jaren vijftig van de negentiende eeuw jazz (ragtime, Harlem stride) voorzag in stukken als 'Polka In B-flat' en 'Columbia'. En ga je terug naar de dageraad van de Europese klassieke muziek, dan kom je uit bij iemand als Guillaume de Machaut, wiens veertiende eeuwse boerendansjes genoteerde improvisaties lijken. Trouwens, improvisatie was voor pianisten en violisten tot eind-negentiende eeuw aan de orde van de dag.

Geen wonder dus dat niemand minder dan Johann Sebastian Bach tijdens een solo van bassist Tony Overwater binnen kwam schrijden (BWV 961). Ook de soli van drummer Vincent Planjer hadden meer met, zeg, 'Ritual Music' van David Skidmore van doen dan met, zeg, 'Quiet Riot' van Buddy Rich.

Het trio bleek daarbij uitermate stevig, er werd collectief geïmproviseerd alsof het gedrukt stond, de risico's werden eerlijk verdeeld. Maar na zo'n energieke wandeling op de ongerepte heide kwamen de heren steevast weer uit op gebaande paden met ANWB-paddestoelen. Ook 'You Do Something To Me', de enige standard van de set, bleek onvermoede zijsteegjes te hebben. Wel zo toepasselijk, dunkt me, hier in het historische Mokum, dat een eeuw geleden nog barstte van de steegjes en gangen.

Naar aanleiding van diens boek 'I’m The Beat' van drummer en geluidstechnicus Max Bolleman voelde Erik van den Berg de auteur aan de tand. Bolleman verhaalde van de kennismaking met zijn beroemde collega Rudy Van Gelder en hoe hij per ongeluk expres een fotorolletje onder de piano navigeerde om uit te kunnen vissen hoe RVG daar zijn microfoons had geplaatst. Wat resulteerde in een woede-uitbarsting van de studiobaas, die de lichten driftig aan en uit liet knipperen en achter het mengpaneel vandaan kwam stormen. (Van Gelder bleek te werken met plakmicrofoons aan de klankkast, waardoor er geen overspraak van de drums was, maar waardoor ook het specifieke toucher van de respectieve pianisten werd weggedempt, zodat Hank Jones als Barry Harris als McCoy Tyner ging klinken.) Of ze dan nooit samen over opnametechnieken hadden gepraat, wilde Van den Berg weten. Nee, nooit. Over oogziekten wél: Bolleman en Van Gelder hebben een achtergrond als opticien gemeen.

Van de overige gasten had bassist en muziekdocent Joris Teepe het meest te melden. Met een beurs van WVC was hij in 1992 in New York beland, waar trombonist en arrangeur Slide Hampton het enige levende wezen was dat hij kende. Via Hampton was hij bij bassist Ron Carter terechtgekomen, maar die bleek niet zo'n warme persoonlijkheid (interruptie uit de zaal: "Ron Carter is een lul!"). Lekker op gang kwam Teepe toen een jonge, onbekende gitarist hem voor een vaste duoschnabbel in een club vroeg. Dat was dus Peter Bernstein en al gauw stroomden andere gitaristen toe, wat weer tot nieuwe optredens leidde. Zodat Teepe zich op een gegeven moment ging afvragen of er in New York ook 'gewone' combo's met pianisten actief waren. Nochtans bleef hij de eerste paar jaar "die bassist uit Holland die hier zit." Het vaderland trok evenwel niet, Teepe kocht een huis in New York, verhuisde naar een groter optrekje en constateerde dat de stad barstte van uitermate getalenteerde jonge en oudere muzikanten, die vanuit Europa bezien altijd ver onder de radar zijn gebleven. ("Die niet door Wynton Marsalis zijn goedgekeurd.") Dat liep allemaal heel voorspoedig; de bassist kreeg werk bij Tom Harrell, Benny Golson en Rashied Ali. Met Ali leerde de bopper free te spelen: samen in een soort trance terechtkomen en vervolgens zorgen dat ook het publiek in de ban raakt. Het gekke met Rashied Ali was dat die in de bus altijd uit volle borst oude Broadway-songs zat te zingen, die hij op het podium met geen tang zou aanraken.

En toen kwam er een telefoontje uit Groningen. Of mijnheer de jazzopleiding aan het Prins Claus Conservatorium wilde komen coördineren. Groningen? Daar is niet eens een wijk in New York City naar genoemd. Inmiddels draait het programma 'New York comes to Groningen' al zestien jaar met veel succes. Topmuzikanten uit The Apple, zoals trompettist Alex Sipiagin, trombonist Robin Eubanks, saxofonist Don Braden en pianist David Berkman komen periodiek een paar weken naar de Martinistad en zuigen getalenteerde studenten uit de hele wereld aan. Op zijn beurt hielp Braden Teepe met het schrijven voor symfonieorkesten.

Er was nog meer goed nieuws. 24 Juni wordt het Jazzportaal van het Archief actief. Online portretten van jazzmuzikanten, met allerlei filmpjes (van Jan Kelder) en ander archiefmateriaal. Een stuk of zeventig om te beginnen; begin volgend jaar moet de collectie zijn gegroeid tot honderd. En het eind is nog niet in zicht.

Klik hier voor 'Jazzhelden', met de hierboven genoemde gefilmde interviews van gerenommeerde Nederlandse jazzmusici.