Draai om je oren
Artikel



home  
    
    
 

Op zoek naar Irma Thomas

Het is 27 graden en ik heb kippevel. Ik loop in de tunnel die naar de Canal Street Ferry voert en een meter of vijftien achter me hoor ik engelen zingen. Vier zwarte dames van uiteenlopend bouwjaar en in diverse stadia van obesitas zingen loepzuivere gospelsongs. Wanneer het kwartet even stilvalt, dagen ze elkaar uit en - ha! - daar stromen weer nieuwe songs de tunnel in.

door Eddy Determeyer, juni 2016

De mensen die naar Algiers willen, aan de overkant van de Mississippi, worden getrakteerd op staaltjes sublieme kwartetzang, zoals je dat in New Orleans nog zelden hoort. Of ze misschien weten waar Irma Thomas morgen zingt, informeer ik bij de oudste vocaliste wanneer we de veerboot oplopen. Van muzikanten had ik begrepen dat die in een baptistenkerk aan South Claiborne Avenue te horen zou zijn. Maar ja, die gasten dachten ook al dat ik drumgoeroe Jim Chapin was – een vergissing die ik wel vaker meemaak. Nee, van een optreden door Irma Thomas weet mevrouw niets: zij en haar vriendinnen komen uit Birmingham, Alabama. Welkom in New Orleans.

Plukje gelovigen
Ik moet twee keer overstappen, van de bus op de tram en dan weer op een andere bus. Het is elf uur wanneer ik bij 3431 S. Claiborne arriveer, waar de Greater Pleasant Green BC staat. Er zit slechts een plukje gelovigen in de kerk: de dienst is al om acht uur begonnen, begrijp ik. En nee, Irma Thomas heeft er niet gezongen. Dat speelde vier jaar geleden. Maar schuin aan de overkant, ziet u dat hoge gebouw daar, daar heeft u nog wel kans om een gospelkoor te horen.

De dienst in de Fellowship Missionary Baptist Church, een strak, modern gebouw, is nog niet begonnen. Ik word vriendelijk welkom geheten en drentel, in afwachting van de aanvang van de festiviteiten, in de hal rond. In het voorgeborchte, zeg maar. Ingelijst hangt er een stukje van de Stars and Stripes, met een foto van een jonge militair en een tekst. Ik begrijp dat op 16 november 2013 een vlag boven Bagram Airfield, Afghanistan is afgeworpen. Ter ere van sergeant Justin Claborn en zijn maten van de 1084th Transport Company (motto: 'Drive like hell'), die aan operatie Enduring Freedom hebben deelgenomen.

Joys are flying, is het motto van de preek van Rev. Moses S. Gordon. Onderwerp is Johannes, de getuige en de favoriete discipel van Jezus. Dominee zweept zichzelf en zijn gemeente op. Het valt me op dat zijn sermoen opgebouwd is als een goed boek, of een film, of een compositie. Hij voert ons van climax naar climax, afgewisseld dus met rustig vaarwater. Een vakman. Het tienkoppige koor, om en om met een soliste, draagt zijn steentje bij.

Allemaal lief en aardig, maar ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat ik hier in New Orleans betere gospels heb gehoord. Mijn gedachten dwalen terug naar mijn 'doop', 33 jaar geleden. Dat was in de Greater St. Stephens Baptist Church, toen nog aan South Liberty en First. Die kerk was me aangeraden, niet in de laatste plaats omdat de voorganger tot de meest populaire en rijkste predikheren van het Zuiden zou behoren. De besten van die lieden donderen en vlammen soms in drie kerken per zondag een vermogen bij elkaar. Ik had dus pech: dominee was vandaag uitstedig. Reverend Watson uit Little Rock nam de honneurs waar.

De Greater St. Stephens was een ruim bemeten kerk, die plaats bood aan gauw tweeduizend zielen. De gelovigen schuifelen naar binnen, de heren in grijze of bruine krijtstreepkostuums, de dames in japonnen in alle kleuren van de regenboog en niet zelden onder extravagante gouden hoeden. Het orgel preludeert nonchalante akkoorden, die langzaam uitgroeien tot een soort mars. De dames, overwegend middelbaar en ouder, zijn in de meerderheid, ook in het zeventigkoppig koor. In de banken zitten ook aardig wat kinderen. De enige bleke ben ik. Vanaf het balkon kijk ik op het bordes rechts, waar het orgel en een elektrische piano staan, met aan de linkerkant een vleugel, bas, drums en conga's. Daartussenin het koor.

De preken worden afgewisseld met muzikale intermezzi, om beurten drie, vier minuten. De groene flappen worden behendig uit de portefeuilles gepraat en de Mother of the Year-actie wordt onder de aandacht gebracht. Het koor stuift in volle vaart krijsend uit de bocht – het heeft de neiging 'naar voren' te zingen en wordt door orgel en slagwerk met enige moeite in toom gehouden. Als een soliste uithaalt, klatert applaus op en "Thank God!" Een duet tussen een meisje en een oudere man krijgt, ondersteund door het onvermoeibaar op één akkoord zoevende orgel, hypnotische kwaliteiten.

Na een staccato preek over de verleidingen van de alcohol stapt een kleine, in een lichtblauw kostuum gestoken zanger naar de microfoon, haalt die uit de klem en buigt het hoofd. Elf, twaalf jaar? "I had some rough days," mompelt hij. Maar als hij na een paar strofen met kracht naar boven schiet roert de congregatie zich. Er wordt geapplaudisseerd en achter me roep een dame "Thank you! Thank you Lord!". Een tweede uitbarsting volgt als de zanger de laatste lettergreep van "Jesus" geraffineerd over vier hoge noten laat glijden. "I'm on my way", lispelt hij haast onhoorbaar in de mike en het contrast met het hoog uitgehaalde "oe-oe-oe-oe" dat daarop volgt is zó overrompelend dat de kerk het uitschreeuwt. De kleine man met het volwassen geluid laat zich daardoor niet van de wijs brengen; hij zingt vastberaden, laat het geluid van ergens diep in zijn borstkas aanzwellen. Langzaam wordt de kraan verder opengedraaid. "You've been so goo-ood! Oh yeah! Ooooh yeah! To me-ee-ee-ee-ee! Yea-ea-ea-ea-ea-eah!" Pandemonium. Vrouwen roepen en krijsen. Ik kijk opzij. Een rij achter me, vijf plaatsen verder, hangt een dame diagonaalsgewijs achterover in de bank. Ze schreeuwt en schokt. Twee, drie buurvrouwen houden haar vast: met haar ongecontroleerde heftige bewegingen zou ze zichzelf of iemand anders kunnen verwonden. Een usher schiet te hulp en behoedzaam wordt de vrouw uit de bank getild en naar buiten geleid.

Ook in het koor is de spirit werkzaam. Op de achterste bank danst een zanger heen en weer, waarbij zijn hoofd bijna zijn knieën raakt. Door het lawaai heen voel je de kleine man voor de preekstoel meer dan dat je hem hoort. "Thank you Lord," herhaalt hij. "Oh yeah!" gilt de gemeente. "Oh yeah!" beaamt de solist. "Oooooh yeah! Please help-help-help-help!" De heilige koorts is nu algemeen. Mensen klappen, roepen en stampen. Een vrouw snerpt periodiek "Aw!"

Het gekrijs houdt als het lied is afgelopen nog minutenlang aan. Een lange jongeman wordt door twee helpers naar buiten gebracht. Zijn ogen zijn gesloten, zijn gezicht heeft een smartelijke uitdrukking. "My, my, my," hoor ik een mama achter me goedkeurend zeggen. Zelf komt hij niet verder dan een zwak "oh-oh-oh-oh-oh-oh," dat in een gejaagd "oeh-oeh" overgaat, alsof hij buiten adem raakt.

"It was a good church," zeggen de mensen buiten waarderend tegen elkaar na afloop van de seance. In de hete zon is mijn gezicht in een oogwenk droog.

Making whoopee
Op dat moment wist ik nog niet dat de Greater St. Stephens gesticht was, in 1937, door de charismatische dominee Arthur Armstead Gundy (1893-1954). Geboren in Quitman, Mississippi, begon die zijn zegenrijke werk in die staat en in Texas en verbaasde hij de goegemeente niet slechts met zijn preken en gezang, maar ook met zijn beheersing van de zingende zaag. Die laatste gave spreidde hij tentoon in vaudeville-theaters en in 1926 organiseerde hij een zaagkwartet, waarmee hij tourde en volle zalen trok. Drie jaar later maakte hij zijn debuut op de plaat voor Columbia. Op de vier kantjes werd hij begeleid door een pianist en een tubaspeler – geen zaag, helaas. In 1930 streek hij in New Orleans neer om vanuit de First Evangelist Baptist Church te gaan prediken. De frivole kanten van het leven in de Big Easy lieten de herder niet onberoerd. Hij werd in 1936 betrapt terwijl hij was "hitting the bottle and making 'Whoopee' in a house on Terpsichore and South Robertson Streets with a crowd of women", zoals de zwarte Louisiana Weekly moest vaststellen. Een delegatie van zijn eigen Deacon Board had tot haar leedwezen moeten concluderen dat eerwaarde "as high as a kite" was en allerminst van zins de inname op korte termijn te beperken. Dominee Gundy werd uit het ambt ontzet en organiseerde met 69 getrouwen een paar maanden later de Greater St. Stephens BC.

Ook zijn opvolgers waren extraverte persoonlijkheden. Rev. Percy Simpson was een voormalig lid van de Soproco Singers, het toonaangevende gospelkwartet in New Orleans gedurende de jaren veertig. In 1952 had hij een jukebox-hit met het nummer 'God Will Set You Free'. Ook Rev. Paul S. Morton, die in 1974 op zijn beurt de eerwaarde heer Simpson verving, had hitpotentie. Zijn 'God Will Wipe Away All Tears' was in de jaren tachtig de best verkopende gospelplaat in New Orleans. Gedeelten uit een preek van hem ('Help me somebody') werden in 1980 door Brian Eno en David Byrne gesampled en voorzien van een exotisch ritme op hun underground succesalbum 'My Life In The Bush Of Ghosts' gezet.

De Greater St. Stephens verhuisde de afgelopen dertig jaar tweemaal. Eerst naar het auditorium van McDonogh 35 High School aan Kerlerec St. in Tremé. Ook heilige grond: McDonogh was in 1917 de eerste zwarte high school van de stad – waarmee New Orleans behoorlijk achterliep op de rest van de States. De ritmesectie van het schoolorkest bestond in 1925 uit de latere beroemdheden Valmore Victor (piano), Narvin Kimball (banjo) en Percy Humphrey (drums). De band speelde ook in de Pythian Temple Roof Garden. Die ballroom op de hoogste verdieping van de 'zwarte wolkenkrabber' aan Loyola Avenue (die op de nominatie staat gerestaureerd te worden) gold als een van de grootste in het Zuiden. McDonogh HS was slechts een interim-oplossing, in afwachting van de voltooiing van de huidige kerk aan Read Boulevard, in het noordoosten van de stad. In beide gebouwen heb ik gekerkt, het waren geen slechte voorstellingen, maar die eerste ervaring in '83 is nooit meer overtroffen.

Ook Lynn Abbott, verbonden aan het Hogan Jazz Archive van Tulane University en auteur, samen met Doug Seroff, van het boekwerk 'To Do This, You Must Know How: Music Pedagogy In The Black Gospel Quartet Tradition' (University Press of Mississippi, 2013), heeft de omvang en impact van gospelmuziek in de stad zien verschrompelen. "Overal waren die kwartetten populair," vertelt hij. We zitten in de Storyville-salon van het archief, die de historische bordelen in die stadswijk en aan de oude Basin Street moet evoceren. Een passende omgeving om over de gloriedagen van die sacrale muziek te praten. "Hoe is het mogelijk dat ze zo losgeweekt zijn van de muziekgeschiedenis? Wanneer je weet dat ze de stad overspoelden en hier zeer geliefd waren. Ze [de door Abbott geďnterviewde oldtimers] hadden het er altijd over: o, in die-en-die kerk zongen we en die zat dan stampvol. In het begin [de jaren twintig] had je de St. Mark's Chanters van de St. Mark Fourth Baptist Church, dat was een zeer geliefd aan een kerk gelieerd kwartet. En je had al die kwartetten die op straat zongen. Daarvan herinneren de mensen zich de namen nog wel, die waren zeer in trek."

"Er zijn ládingen verhalen over Jelly Roll Morton en andere muzikanten met ervaring in het zingen in kwartetten. Die zongen op straat, in kapperszaken, in van die kleine shoeshine parlors, weetjewel. In elk decennium waren er veelgevraagde kwartetten actief. Gedurende de oorlog had je de Soproco Spiritual Singers, die waren uiterst geliefd, die speelden in de eerste divisie mee. Op het niveau van de Fairfield Four, de Spirit Of Memphis, al die groepen die naam hebben gekregen. De Soproco Singers kennen we niet omdat ze geen platen maakten."

"De laatste generatie van no-nonsense a-capella-kwartetzangers is inmiddels bij haar laatste rustplaats aangekomen. Toen ik me begin jaren tachtig voor deze zaken ging interesseren had je nog steeds plekken op straat, zoals taxistandplaatsen, waar iedereen in kwartetbezetting zong. Daar waren ze nog altijd aan het bekvechten over wie de [zang]wedstrijd had gewonnen in die-en-die kerk op een bepaalde datum. Maar dat is allemaal aan het vervagen. De Zion Harmonizers hebben links naar die traditie."

Ik had het geluk dat ik de Zion Harmonizers, opgericht in 1939, in 1983 nog in volle glorie meemaakte tijdens het Jazz & Heritage Festival. Begeleid door een orgel zweepten ze de menigte in de Gospel Tent op tot het kookpunt. Wie de verrichtingen van de Five Blind Boys Of Alabama in hun goede tijd is bijgebleven, heeft een beeld van wat de Harmonizers door de jaren heen klaarspeelden.

"Er zijn ook jongere kwartetten en die zingen dan een paar liedjes a capella," vervolgt Abbott. "Maar die andere kerels deden niets anders, die waren daar trots op: 'nee, wij hadden geen gitaren, zo werkten we niet. Wij maakten muziek met onze stemmen.' Dat was een bron van de grootst mogelijke trots."

Argusogen
Net als met de brassband-revolutie in de jaren zeventig (Dirty Dozen) waren er oudere vocalisten die de verrichtingen van de jonge garde met argusogen bekeken. De toevoeging van gitaar en vervolgens toetsen, bas en drums werd niet door iedereen als positief ervaren. En in jonge oren begonnen de baszangers op hun beurt ouderwets te klinken. De vitaliteit verdween, de nadruk op de verfijnde harmonieën die de oudere kwartetten altijd hoog in het vaandel hadden gehad verslapte. De intrede van de draagbare elektrische instrumenten in de jaren zestig en zeventig - de basgitaar, de gitaar, het keyboard - veranderde het vocale landschap ingrijpend. Edwin Hawkins ('Oh Happy Day') zorgde vervolgens met zijn vijftigkoppig koor rond 1970 voor een omwenteling. Hij verkocht miljoenen platen, kreeg allerwegen navolging en zorgde ervoor, dat de kwartetten definitief naar de schroothoop konden.

Een van de groepen die in New Orleans koppig tegen de stroom in blijft zingen is de Melody Cloud Singers. Van de 288 attracties op het French Quarter Festival, dat vier dagen lang bezit heeft genomen van het Vieux Carré en ruim 760.000 bezoekers naar de stad heeft getrokken, is de groep van Carey Jackson de enige gospelact. Dat zegt wel iets over de teloorgang van het genre. Maar het is beslist geen straf om in de zondagochtendzon voor het Riverfront Pavilion te luisteren naar de Melody Clouds, met de Mississippi en de passerende vrachtschepen op de achtergrond. Zangers en band (toetsen, gitaar, bas en drums) gaan gekleed in het zwart; overhemden, vlinderdasjes en pochets zijn roze. Verwacht van de Melody Clouds geen etherische verfijning ŕ la Charioteers of rauwe, ongebreidelde emotie, waarop een groep als de Dixie Hummingbirds patent had. De New Orleanians zingen intens, maar functioneel. Ze nemen ons mee 'On This Christian Journey', het publiek klapt eensgezind en halverwege 'Amazing Grace' herinnert de leider ons eraan hoe goed het is om in Amerika te leven, met al die ellende en dat geweld elders op de wereld. De aanwezigen springen op, de handen gaan de lucht in. Het gaat echt op een complete eredienst lijken.

"De reacties zijn anders," zegt Jackson wanneer we na het optreden naast het podium plaats hebben genomen. Ik had gevraagd naar het verschil met een echte kerkdienst. "Hier zitten de mensen maar zo'n beetje, sommigen hebben nog nooit zoiets meegemaakt. In de kerk vind je de kerkgangers. In New Orleans loopt zoveel talent in de muziek rond, want je hebt zoveel verschillende soorten muziek. Dan krijg je dat iemand zegt: oké, dit heb ik nog nooit gehoord, even kijken wat het is. Dat is het verschil waar we mee te maken hebben. Maar als we zingen doen we dat voor God. We hebben vanmorgen nog in een kerk gezongen, een vroege dienst, om acht uur. Daarna zijn we hierheen gekomen."

De Melody Clouds zijn een voortzetting van de Jackson Harmonizers, een gospelgroep waar Jacksons ouders begin jaren zestig in zongen, in en om Tylertown, Mississippi en New Orleans. (Niet te verwarren met de Jackson Gospel Singers, gedurende de jaren veertig en vijftig een van de topgroepen van de stad.) In 1965 werden de Melody Clouds opgericht en die zijn nu, 51 jaar verder, dus nog steeds actief. Maar inderdaad, zegt Carey Jackson, de tijden zijn wél veranderd. "Dat heeft met geld te maken. Veel mensen verdienen niet genoeg [als gospelzangers], dus die zoeken andere wegen. De meeste R&B-vocalisten komen uit de gospel, uit de kerk. Er zijn tegenwoordig minder mensen geďnteresseerd om kerkmuziek te spelen – in de rock-'n-roll krijgen ze drie keer zoveel als wat wij verdienen. Dat is het verschil. Als ik hiermee honderd dollar verdien en ik kan vijfhonderd of een rooitje maken met hetzelfde, maar dan in een rock-'n-roll-setting, dan heb je geen hogere wiskunde nodig voor een keuze. Dat gebeurt dus met de gospelmuziek. Die hedendaagse muziek heeft het echt overgenomen." Jackson gelooft ook niet dat de volgende generaties het roer te zijner tijd zullen overnemen. "In Amerika draait alles om geld. Als je getrouwd bent en kinderen hebt moet je wat verdienen. Wij hebben er nooit van kunnen leven. Ik ben gepensioneerd, mijn broer ook, mijn andere broer net zo."

"Vroeger [in de jaren veertig] had je niet zoveel geld nodig om te overleven. Alles was heel goedkoop. Zelfs in de grote steden. Geen belastingen, niks."

Amateur professionals
De Melody Cloud Singers mogen dan de enige gospelgroep van het festival zijn, dat wil niet zeggen dat er verder niets spiritueels te horen is. Bij veel brassbands, die een eigen podium naast de Old U.S. Mint hebben, staan nog altijd hymnen op het repertoire. In de lommerrijke patio van het House Of Blues aan Decatur Street speelt het New Orleans Trombone Choir, een amateur-octet van 'professionals' (=academici). Op het programma staat onder meer 'Just A Closer Walk With Thee', een religieus nummer dat van voor de Burgeroorlog dateert. Het gezelschap zou nog eens een half jaartje vlijtig moeten studeren en repeteren: sommige arrangementen zijn wel erg hoog gegrepen. Qua timing en cohesie glijdt een enkele passage er ongemakkelijk uit. Maar de dames en heren zijn zonder meer dapper: een intrigerend, hondsmoeilijk arrangement van de 'Tiger Rag' wordt niet geschuwd. Hier horen we de echte ragtime-roots van de evergreen.

Over trombones gesproken: ik ken geen andere plaats waar muzikanten met hun instrument, zonder koffer, van de ene naar de volgende werkplek slenteren, of op de bus springen. Je ziet hier ook bandjes op de fiets, de instrumenten omgegord. Tijdens het French Quartet Festival bliksemt de goede boodschap nog het best binnen tijdens het optreden van het Uptown Jazz Orchestra onder leiding van trombonist Delfeayo Marsalis. In het parkje op Jackson Square stampt en stoomt de beste bigband die ik in tijden heb meegemaakt. 'Swing is here to stay' lijkt het motto. "Nee, 'Skylark' spelen we niet," had de leider even voor de aanvang van het spektakel tegen een fan op de voorste rij gezegd die kennelijk om die ballad had gevraagd. Om vervolgens even met 'Skylark' in te blazen.

Baritonsaxofonist Roger Lewis ontpopt zich als de ruggegraat van dit vette gezelschap, dat met spuitend koper en smeuďge saxen de originals en de standards te lijf gaat. En wat wordt ons geopenbaard? Duke Ellington schreef in 1970 zijn 'Second Line', als onderdeel van de 'New Orleans Suite'. Dat stuk was een erg vrije interpretatie van de straatritmen hier. Maar als je Ellingtons (of, beter gezegd, Rufus Jones') ritmische opvatting net een klikje verdraait, zoals hier gebeurt, zit je pardoes midden in de Mardi Gras. En met Charles Mingus' 'Moanin'' zitten we midden in de kerk. "Op de zaterdagavond," preciseert de bandleider, waarbij hij wellicht onbewust refereert aan de situatie in de jaren veertig, toen de kerken hier in New Orleans regelmatig dansavonden organiseerden met de beste swingbands van de stad. Hoe dan ook, als een vulkaan kolkt en spat het Uptown Jazz Orchestra het evangelie over ons uit. Geen wonder dat New Orleans tijdens de Swing Era dé bigbandstad van het Zuiden was.

Uiteindelijk krijg ik Irma Thomas, 'The Soul Queen of New Orleans' toch te pakken. Op de Abita Beer Stage blijkt dat ze op haar 75ste nog maar weinig kwijt is van haar oude elan, haar vermogen mensen te vervoeren. Nog altijd even subtiel en even krachtig. Het tienduizendkoppige publiek, veelal middelbaar plus, hoeft de intro van 'It's Raining' maar te horen of het rijst op uit de vouwstoeltjes en wordt op slag weer verliefd. En in 'Iko Iko' en 'Hey Pocky Away' is het terrein een zee van witte zakdoeken en dansen we met z'n allen, pas op de plaats, achter denkbeeldige zwarte indianen aan.

Op Decatur word ik staande gehouden door twee jonge zwarte mannen. "Wat fan-tas-tisch dat u niet bang bent voor zwarte mensen!" roepen ze enthousiast. "Dat maak je niet vaak mee. Daar worden wij nou blij van. Onze dag is weer goed. Hoe heet u? Eddy? Eddylicious! Deze cd hier is een cadeautje. Nou ja, u mag een vrijwillige bijdrage geven. O, dat briefje van twintig is ook goed, dat kunnen we wisselen als u wilt. Goh, dat u niet bang bent voor zwarte mensen, zeg!" en hup, ze zijn hoofdschuddend van zalig ongeloof alweer op weg naar een volgende toerist. Ik vijf dollar (of was het toch twintig? Het ging wel erg snel allemaal) armer en een cd'tje rijker. 'Neyo Love & Hip Hop Fabolous' heet het en er staan negentien nummers op. Dat wil zeggen, volgens het inlaytje; als ik hem in de cd-speler schuif doen slechts zes nummers het, waarvan er twee identiek zijn. Ik denk dan ook dat er op dit moment ergens honderd apparaten staan te snorren om at random willekeurige aantallen liedjes uit de een of andere cloud te downloaden. Mooie hustle. Heb ik respect voor. Ik houd van jullie, zwarte mannen! Fabolous zwarte mannen!


Bronnen:
Eddy Determeyer: Jezus is een trip Oh yeah! Jazz Nu, juli 1983, p. 392
Lynn Abbott: liner notes Religious Recordings from Black New Orleans, 504 Records LP
Determeyer: Big Easy big bands: Dawn and rise of the jazz orchestra, 2012, p. 190
Determeyer: interview Abbott, New Orleans, 4 april 2016
Determeyer: interview Carey Jackson, New Orleans, 11 april 2016