Draai om je oren
In memoriam



home  
    
    
 

Ornette Coleman was de grote bevrijder

Altsaxofonist en componist Ornette Coleman, een tijdlang een van de meest controversiële figuren van de jazz, overleed donderdag 11 juni 2015 in New York. Hij werd 85; de doodsoorzaak was hartstilstand.

door Eddy Determeyer, foto's: Cees van de Ven, William Claxton & Lee Friedlander

Toen Colemans eerste albums rond 1960 op de markt kwamen, riepen die zeer uiteenlopende reacties op. Sommigen waren gefascineerd door zijn onorthodoxe, gejaagde speelwijze en voorkeur voor ongebruikelijke structuren; anderen verklaarden dat die muzikant "maar wat deed". Het is achteraf goed te bedenken dat slechts weinigen zich destijds verdiept hadden in de zuidwestelijke rhythm and blues. Dan hadden ze Colemans geluid herkend als de typische vlijmende wail van Texaanse altisten als Eddie Vinson, Buster Smith, Henry Hayes en Luther West. Bovendien luisterde de jonge Ornette, net als zijn generatiegenoten, intensief naar Louis Jordan, de populairste altist van de jaren veertig (die een decennium later eveneens was weggegleden uit het collectieve geheugen van de HH jazzcritici). Colemans aanvankelijke nerveuze, in stukken gehakte structuren maakten in de loop der jaren geleidelijk plaats voor langere lijnen, maar dat bluesy geluid zou hij zijn hele leven behouden. Zijn 'vreemde' gevoel voor harmonie kan te maken hebben gehad met het gegeven dat hij nooit les heeft gehad, maar zichzelf alles heeft aangeleerd – uit een pianoboek.

Randolph Denard Ornette Coleman werd op 9 maart 1930 in Fort Worth in een arm gezin geboren. Op de middelbare school begon hij saxofoon te spelen en maakte hij kennis met tenorist Red Connor, die volgens Coleman destijds al speelde in de stijl zoals Sonny Rollins en John Coltrane die tien jaar later zouden ontwikkelen. Op de enige grammofoonplaten waarop Connor te horen is, als lid van de Drops of Joy van bluesvocalist Jimmy Liggins, klinkt Connor overigens volstrekt conventioneel.

Op zijn achttiende kende Ornette alle Charlie Parker solo's uit zijn hoofd. (Toen hij in 1981 met zijn electrogroep Prime Time op de Groninger Jazzmarathon speelde, hoorde ik hem opwarmen voor het concert. Hij speelde toen in zijn kleedkamer een Parkernummer, 'Donna Lee' of 'Dewey Square' of zo, dat weet ik niet meer. Puntgaaf.)

In Fort Worth speelde de jonge saxofonist, die inmiddels ook op tenor oefende, met de plaatselijke R&B-combo's. De eerste artiest van naam die hij begeleidde was shouter Big Joe Turner. Hij tourde met gitarist Pee Wee Crayton en zanger Clarence Samuels en maakte zelfs een tijd deel uit van het ouderwetse vaudeville-circus van Silas Green. "Dat was het slechtste baantje dat ik ooit heb gehad. Ik was er ellendig aan toe," zou hij zich later in een interview laten ontvallen. Met Silas Green belandde hij in New Orleans, de thuishaven van het gezelschap. Daar vond hij geestverwanten als cornettist Melvin Lastie en drummer Ed Blackwell. Coleman was destijds, rond 1950, namelijk al bezig een geheel eigen amalgaam van bop en R&B te vervaardigen. Of hij toen ook kennis heeft gemaakt met de plaatselijke altist Ted 'Mr. Wiggles' Purnell, die volgens de verhalen in de jaren veertig reeds een speelwijze hanteerde die vooruit wees naar die van Coleman, is niet bekend. Destijds was Purnell regelmatig te horen in de Paddock Lounge aan Bourbon Street, dus onwaarschijnlijk is het niet. Hoe dan ook, het muzikale klimaat van New Orleans is nooit gunstig geweest voor vooruitstrevende muziek (de plaatselijke Times-Picayune bestond het zelfs een optreden van het John Coltrane Quartet compleet te ignoreren) en toen Coleman de kans kreeg met Pee Wee Crayton westwaarts te trekken, greep hij die met beide handen aan.

Doch ook in Los Angeles werd hij niet bepaald met open armen ontvangen. Tenorist Dexter Gordon was een van degenen die de jonge altsaxofonist van het podium schopte – toen de Ster te laat was, had Coleman het bestaan voor hem waar te nemen. Bij jamsessies was het niet ongebruikelijk dat de muzikanten hun instrumenten gingen inpakken wanneer ze de langharige, in zoot suit gestoken saxofonist binnen zagen komen. Maar hij ontmoette in LA ook trompettist Don Cherry, die destijds trachtte in een Clifford Brown-stijl te spelen. Met hem kon Coleman het goed vinden en Cherry werd zijn vaste trompettist.

Via bassist Red Mitchell kwam de saxofonist in contact met Lester Koenig, de baas van Contemporary Records. Voor Contemporary nam het Coleman Quintet in 1958 zijn eerste album op, 'Something else!!!!'. Op de hoes profeteerde de blazer: "Ik geloof dat er een dag komt dat de muziek een stuk vrijer zal zijn." Daarmee verwoordde hij in feite de kern van zijn stijl. Hij begint een compositie gewoon met een noot, dan volgt de volgende en de daaropvolgende, net zolang tot er een mooi thema is gegroeid. Welke kant dat opgaat en of dat drie, zestien of vierendertig maten bevat is secondair.

Zijn eerste platen deden veel stof opwaaien en toen het combo een jaar later naar New York verkaste, waren de verwachtingen hooggespannen. Hij kreeg een gig in de Five Spot en op de openingsavond was tout New York present: John Hammond, John Mehegan, Marshall Stearns, John Lewis, Gunther Schuller, Symphony Sid en de gebroeders Ertegun – die hem meteen een contract aanboden om voor Atlantic Records drie jaar lang albums op te nemen. Die platen, met veelzeggende titels als 'The Shape Of Jazz To Come' en 'Change Of The Century' droegen hun steentje bij aan de mythische sfeer die er altijd rond Coleman heeft gehangen.

Als er al iets veranderde aan de Ornette Coleman die in Soho een oud bedrijfspand kocht en daar zijn woning annex muzieklaboratorium vestigde, was dat hij nog eigenwijzer werd. Managers, daar moest hij niets van hebben; hij regelde zijn zaakjes wel zelf. Hij leerde zichzelf trompet en viool spelen en zette zijn zoontje Denardo van tien achter het drumstel. Alle kritiek daarop liet hij van zich afglijden.

Omdat er geen podia waren die zijn gepeperde vraagprijs konden ophoesten, ging de saxofonist in semi-retraite. Hij bleef componeren, maar optredens van zijn bands werden sporadisch. Liever een keer per jaar een goedbetaald concert dan elke week in achenebbisje lokaaltjes. Daarbij bleef hij zeer benaderbaar: muzikanten en fans waren altijd welkom in Huize Coleman. Bij voorkeur wanneer ze op niveau konden biljarten: Ornette stond al in Fort Worth bekend als pool shark. Dat ging dan zo: eerst miste de gastheer een of twee stoten, dan was er een toevallig raak, gevolgd door allengs moeilijker wordende combinaties, waarbij Coleman verbaasd het hoofd schudde over zoveel geluk – en een half uur later was hij dan nog steeds aan stoot.

De laatste jaren sukkelde de saxofonist met zijn gezondheid. Hij zou dementerend in een verzorgingshuis zitten, ging het verhaal. Maar toen een jaar geleden, op 12 juni 2014, in de New Yorkse Prospect Park Bandshell een avond ter ere van hem werd belegd, met 'iedereen' present, van Sonny Rollins tot Flea (de bassist van de Red Hot Chili Peppers), speelde het feestvarken tot verbazing van iedereen een paar nummers mee. Daarbij struikelde hij niet over zijn Texaanse blueswortels. Ornette Coleman heeft uiteindelijk een vergelijkbare invloed op de ontwikkeling van de jazz en de improvisatiemuziek gehad als zijn grote voorbeeld Charlie Parker. Hij heeft ieders oren bevrijd van het gekende en geopend voor het onbekende.