Draai om je oren
Artikel



home  
    
    
 

In het spoor van Katrina

Ruim vier jaar na Katrina. Een balans: Hoe is de stand van zaken in New Orleans? Vast staat dat van de ruim 300.000 inwoners die zijn gevlucht (de halve stad) het merendeel niet zal terugkeren. Elders in de States, in Houston, Austin en Atlanta, kristalliseren New Orleans-gemeenschappen – de eerste brassbands zijn er reeds gesignaleerd. Maar de opengevallen plekken in de Crescent City zullen opgevuld worden.

door Eddy Determeyer, maart 2010

Een van de eerste levende wezens die ik zie als ik in de shuttle van Louis Armstrong International Airport richting downtown rijd, is een eekhoorntje dat zich over een telefoondraad rept. Gelukkig, denk ik, het ecosysteem is dus nog niet helemaal naar de vaantjes hier. Onderweg bespeur ik ook geen sporen van de overstroming en verwoesting waarmee orkaan Katrina (augustus 2005) gepaard ging. Zou het dus allemaal wel meevallen?

Maar een paar dagen later verdwaal ik, in de buurt van de Interstate 10, dus niet eens in het noordoosten van de stad, waar de orkaan het hevigst heeft huisgehouden. Verdwalen, daar ben ik goed in. Alhoewel ik al twee keer eerder in New Orleans was, in totaal zo'n vier weken, heb ik nog altijd absoluut geen sjoege van het stratenplan hier. Ik ben zelfs verdwaald op de straathoek van waar ik verblijf en daar ben ik vanzelfsprekend bijzonder trots op. Maar daar bij de I 10, aan Howard Street, zie ik het eerste ingestorte huis en daar ruik ik ook de dood. Alsof er honderd ratten liggen te rotten. "Eerst was er de stilte," vertelt een taxichauffeur die als reddingswerker ("het schoof goed") werd ingezet. "Het leek alsof ook alle vogels verdwenen waren. Daarna kwam de stank. Ik heb mijn zoon een keer meegenomen en hem op het hart gedrukt dat hij onder geen voorwaarde een koelkast mocht openmaken." De gemiddelde temperatuur ligt hier in augustus boven de dertig graden. Koelkasten die door reddingswerkers en bewoners op de stoep werden gezet, kregen na korte tijd een nieuwe functie, die van communicatiezuilen namelijk. Mobieltjes deden het lange tijd niet.

De omgeving van de ramp wordt pas duidelijk wanneer je in de Lower Ninth Ward rondrijdt, de oostelijke stadswijk die, ingeklemd tussen de Mississippi, het Industrial Canal en de Bayou Bienvenue, het zwaarst getroffen is. Natuurlijk, de grootste rotzooi is inmiddels weggebulldozerd. Complete huizenblokken zijn verdwenen, hier en daar zie je nog de betonnen rechthoeken waar woningen hebben gestaan. Maar er staan ook nog half ingestorte huizen – elke dag gaan er nog een paar tegen de vlakte. Wat link is: er zitten heel wat krakers in, veelal illegale arbeiders.

Hollywood-vriendjes
De nieuwbouw is eindelijk op gang gekomen. Musicians' Village, een initiatief van pianist Harry Connick Jr. en saxofonist Branford Marsalis, moet uiteindelijk een gemeenschap van vierhonderd gezinnen worden. Nog ambitieuzer is Make it Right van filmster Brad Pitt, die tegenwoordig domicilie houdt in het French Quarter. Hij doneerde vijf miljoen dollar van zijn persoonlijk vermogen en haalde een veelvoud van dat bedrag binnen via zijn Hollywood-vriendjes. Een slim financieringsplan moet 'iedereen' in staat stellen een onder architectuur gebouwd huis aan te schaffen. En daar zitten echt juweeltjes bij: ecologisch up-to-date stadsvilla's en zelfs huizen die bij hoog water gaan drijven.

Zoals de orkaan van 1915 (toen orkanen nog geen namen kregen) vroeger als ijkpunt gold – "hij speelde al vóór de orkaan van '15 bij King Oliver" – zo zal Katrina de komende decennia in het collectieve geheugen voortleven. In elk gesprek dat je met inwoners van deze stad voert, duiken de orkaan en de overstromingen op. "Er zaten twee dingen tegen," zegt bassist George Porter Jr. tijdens de pauze van zijn optreden in de Maple Leaf. "We hadden een zwarte burgemeester en een vrouwelijke gouverneur. De burgemeester, Ray Nagan, ging op een gegeven moment Washington uitkafferen. Begrijpelijk gezien de noodsituatie en de trage besluitvorming, maar daardoor gingen die lui natuurlijk wel denken: laat die nikkers maar mooi zakken."

De Maple Leaf Bar is een van de tofste tenten van de stad. Er zijn hier natuurlijk heel wat muziekpodia, maar het merendeel programmeert rock, cajun of hiphop. Of karaoke, het ergste van het ergste. In de Maple Leaf hoor je vooral jazz en funkmuziek. De concertruimte, circa vier bij vijftien, is naast de bar. De verlichting bestaat uit een snoer kerstboomlampjes, zodat niet duidelijk is welke kleur de muren hebben. Ik houd het op donkerrood. Het meubilair bestaat uit langs de muren geplaatste houten banken. Regelmatig wordt de ruimte in een flauw bleekblauw licht gezet, wanneer een bezoeker zijn mobieltje raadpleegt.

Straaltje spuug
Het andere interessante podium hier is Snug Harbor aan Frenchmen Street, bij de noordoostelijke punt van het French Quarter. Hier ligt de nadruk meer op moderne jazz. Toen ik hier voor het eerst was, in 1983, zag het er allemaal piekfijn en strak uit, maar inmiddels heeft de tijd er stevig de tanden ingezet. Aan de wanden schilderijen en foto's, abstract en magisch-realistisch, schots en scheef. Zou de schoonmaker ze iedere morgen weer zorgvuldig scheef hangen, vraag ik me af. Snug Harbor is nog een slag kleiner dan de Maple Leaf, maar aan twee zijden loopt een ruim balkon, vanwaar je een straaltje spuug naar de kop van de pianist kunt trekken. Doch vanavond speelt hier Astral Project en dat werkt al jarenlang zonder pianist. Ook Astral Project zag ik in '83 voor het eerst. Destijds was het een fusionband, maar inmiddels is AP het meest vooraanstaande kwartet in het postbop-idioom. Het bestaat uit vier sterke persoonlijkheden. "Ze zijn al langer bij elkaar dan mijn vrouw en ik en tussen hen gaat het ook een stuk beter," zegt de baardige MC bij wijze van aankondiging.

Leider Tony Dagradi is een Coltrane-man, maar in zijn geluid hoor je ook meer mainstream-invloeden (Booker Ervin, Clifford Jordan). Het is een hecht gezelschap, dat zal geen verbazing wekken. In het nummer 'McCoy' slaat gitarist Steve Masakowski heftige staccato-akkoorden, terwijl de wonderbaarlijke drummer Johnny Vidacovich het ritme à la Elvin Jones orenschijnlijk laat versnellen en vertragen. Bassist James Singleton heeft de compositie 'Dike Finger' aangedragen, waarin de gitarist met lange noten de golvende zee evoceert. De componist soleert in duet met zijn eigen loops; erg mooi gedaan. Alsof dat allemaal nog niet fraai genoeg is, slaat de messcherpe Vidacovich een melodische malletsolo in 'Ask Me Now'. Na afloop bevestigt hij dat Pinky Vidacovoch, de saxofonist van de New Orleans Owls, een legendarische groep uit de jaren twintig, inderdaad een oom van hem is. Maar Johnny groeide op bij zijn moeder, zodat hij oom Pinky nooit echt heeft gekend. Het gesprek komt, onvermijdelijk, op Katrina en het werk van de genie, die verantwoordelijk is voor het dijkenstelsel. "Jullie moeten heel Louisiana maar overnemen, want die lui hier bakken er niks van," zegt hij voordat hij in het restaurantgedeelte verdwijnt.

Mud wilde beesten
Maar hoe zit het nou met de jonge aanwas in New Orleans? Toen ik hier voor het eerst was, was de Dirty Dozen Brass Band sterk in opmars en negen jaar later bleek zich een hele cultuur van jonge funky brassbands in de Crescent City genesteld te hebben. Wat me van die twee eerdere keren ook was bijgebleven waren de schoolorkesten. Met name de band van St. Augustine, met zijn donderende drumcorps en zijn Jericho-verbrijzelend koper, maakte diepe, diepe indruk. Maar ja, dr. Edwin Hampton, die dit mud wilde beesten destijds temde, is inmiddels ook gaan hemelen.

Tony Dagradi zit midden in een sabbatical year van Loyola University, waar hij doceert. Hij maakt zich geen zorgen over de jonge aanwas: "We hebben hier een erg goede middelbare school voor de kunsten, NOCCA (New Orleans Center for Creative Arts). Daar heeft pianist Ellis Marsalis altijd les gegeven. Het zit tegenwoordig uptown, achter het French Quarter, in Bywater. Een prachtig gebouw hebben ze daar. Toen ik hier kwam wonen (in 1977, ED) wilde ik uitvogelen wie hier allemaal actief waren. Ik moest maar naar Ellis Marsalis, zei iemand tegen me, in NOCCA, de middelbare school voor de kunsten. Ellis had ik al eens ontmoet in Lu & Charlie's, destijds dé moderne jazzclub. Dus op zekere dag ging ik naar NOCCA en daar zaten Wynton, Branford, Donald Harrison en Terence Blanchard, allemaal vijftien, zestien. Daar volgden ze klassen en ze klonken al geweldig! Wynton was een killer op zijn vijftiende! Harry Connick zat er en een heleboel andere gasten. Het is goed van opzet en het gaat gewoon door. De overige middelbare scholen? Je hebt verschillende programma's. Uptown zit Lusher en als ik me niet vergis geven Kent Jordan en Alonzo Boines daar les. Dus je hebt hier en daar activiteiten met gekwalificeerde docenten. 's Zomers is er het Louis Armstrong-camp, daarnaast heeft Donald Harrison zijn eigen camp van twee weken. Het Louis Armstrong-camp duurt, dacht ik, drie weken. Saxofonist Kidd Jordan bemoeit zich met het Louis Armstrong-camp. Zijn hele gezin is daarbij betrokken, Kent en Marlin, die geven daar 's zomers les. En ik weet dat de kids het helemaal te gek vinden. Donald Harrison, ik weet niet of je hem kent, die is chief van een indianenstam, waarmee hij in het voetspoor van zijn vader treedt. Dus dát heeft hij ook. He's bad at that, he's really happening. En een erg goeie muzikant. Het hoort allemaal bij de diepte van de groove hier."

Rijdend altaartje
Ik moet denken aan de tapdansertjes die ik op Decatur Street heb gezien, tieners, jongens en meisjes, die daar battlen zoals dat honderd jaar geleden ook al gebeurde. Niet op tapmolières, ben je gek, gewoon op baseballschoenen met kroonkurken. Een ongerepte traditie, zou je kunnen zeggen.

Ook trompettist Benny Jones en zijn Tremé Brass Band houden de traditie levend. De Tremé is een van de straatorkesten die in het kielzog van de Dirty Dozen actief werden. Vandaag wordt het tienjarig bestaan van het Backstreet Museum gevierd. Het museum is te vinden aan St. Claude Street, in het Tremé District, de grootste Afrikaans-Amerikaanse wijk van New Orleans. Doel van deze particuliere organisatie is de zwarte tradities van de stad te documenteren en levend te houden. Het is de bedoeling dat de Tremé Brass Band van het Rhodes Funeral Home dwars door de wijk naar het museum loopt. Tussen twee en drie verzamelen band en second line zich bij het uitvaartcentrum. Een platte kar, getrokken door twee witte muilezels, komt aangereden. Ze wordt opgetuigd met linten, een bord dat de verjaardag meldt en een soort blauw zonnesymbool, waar foto's van twee jonggestorven brothers aan worden bevestigd. Bloemen erbij en een bronzen Jezusbeeldje en het rijdend altaartje is compleet.

De lucht van hete bakolie bereikt de neusgaten, een man met een karretje ijsgekoeld fruit voegt zich bij de wachtenden. "Als je mij niets geeft, geef ik je aan bij de FEMA (Federal Emergency Management Agency, die de hulpverlening na Katrina 'coördineerde', ED). Daar kunnen ze lui zoals jij wel gebruiken," voegt een omstander de venter toe. Niemand lacht.

De trompettist blaast twee maten 'Honeysuckle Rose', de band valt in met 'Just A Little While To Stay Here' en de stoet zet zich in beweging, achter de kar aan. We trekken langs lege bouwvallen en open plekken, er wordt naar bekenden gezwaaid. Op bijna alle huizen zijn de sinistere en inmiddels verblekende hiëroglyfen van de reddingswerkers nog te zien. Daaruit kun je opmaken wanneer ze langs zijn geweest, of ze binnen waren of alleen door de ramen hebben gekeken en of er slachtoffers zijn aangetroffen.

Er dansen moeders met kinderwagens mee en met baby's op de rug, een man zeult zwetend een grote rijdende koelbox achter zich aan. En als je soms mocht denken dat je met een fiets aan de hand niet als een godgek kunt dansen, zit je er wel erg ver naast. De second liners, tussen de honderd en de tweehonderd man, vormen meer een zwerm dan een ordentelijke stoet. We lopen en dansen langs de pijlers van de Interstate 10 en buigen dan naar links af, St. Philip Street in. Onder het viaduct, weg van de brandende zon, staat een auto geparkeerd met geopende kofferbak, waarin een goedgesorteerde bar is ingebouwd.

Juiste uitstraling
Wat had professor John Joyce ook alweer gezegd, die jazz aan Tulane University doceert? De jazzparades zijn een tijdje, in de jaren tachtig en negentig, ten prooi gevallen aan de toeristenindustrie. Maar langzamerhand komen ze op grassroots-niveau weer terug. Dat blijkt ook op deze zondagmiddag: hoewel de stoet langs het French Quarter scheert, vormen de toeristen een kleine witte minderheid.

Twee weken eerder had ik de Tremé Brass Band al in het Visitors Center van het New Orleans Jazz National Park aan het werk gezien. Tegen de achtergrond van een foeilelijke muurschildering, die het Armstrong Park en de naamgever daarvan moet voorstellen, musiceren de leden van de band met in hun midden twee kids van een jaar of dertien, vijftien. Halverwege het eerste nummer, 'Basin Street Blues', komt leider Benny Jones binnenlopen, daarmee het aantal muzikanten op zeven brengend. Er zit zes man publiek. Dit is een soort openbare workshop voor jong volk, die hier elke zaterdagochtend gehouden wordt. Jones zet 'Milenburg Joys' in, een nummer dat de jonge trompettist niet blijkt te kennen. Geen nood: hij leert gaandeweg de song. William, zo heet hij, heeft net als Aurelien die achter hem snaartrommel zit te spelen, alvast de juiste uitstraling: onverschillig, zo van, mij zul je er niet op betrappen dat ik dit echt master vind.

Na 'Milenburg Joys' volgt 'Lead Me Savior' en dan stapt een moeder met haar zoontje binnen. Ook kleine Xavier heeft een trompetkoffer bij zich. Hij gaat naast William zitten. Tijdens 'Lily Of The Valley' helpt die laatste hem met zijn spit valve. Samen met Benny en William zoekt junior geconcentreerd naar passende harmonieën. Xavier doet me sterk denken aan jeugdportretten van trompettist Miles Davis. Hoe oud hij is, wil ik na afloop weten. "Negen, mijnheer," antwoordt hij en verbetert zichzelf haastig, "O nee, tien."

Toeristisch
Een tochtje met een raderboot op de Mississippi had ik tot dusver altijd uit mijn gedachten weten te houden: tikje al te toeristisch, toch? Maar omdat je van de andere kant alles in je leven een keertje moet hebben meegemaakt, trek ik op een vrijdagavond de stoute schoenen aan en koop ik een kaartje voor een Jazz Cruise op de Natchez. Met muziek van de Dukes Of Dixieland, anno 1949, toe maar. De Natchez, bouwjaar 1975, is de laatste in een lange lijn van Natchez-raderboten, en het laatste stoomschip op de Mississippi. Er kunnen 1500 passagiers mee, maar op deze avond is het lang niet vol. Onwillekeurig gaan mijn gedachten terug naar de gouden jaren van de excursie-steamers, tussen de wereldoorlogen. Net als de huidige reder wilde ook de familie Streckfus geld verdienen met haar vijf raderboten. Doch de luxe aan boord van het SS Capitol was écht: geen kunststof kuipstoeltjes destijds, maar rotanzetels met comfortabele kussens. Voor de lambrisering van de balzaal werden dure houtsoorten gebruikt. De plastic reliëftegeltjes van het systeemplafond in de Natchez hebben hier en daar losgelaten, zie ik. De Dukes zijn zeker geen tweederangs Dixielandbandje; met name het stride-spel van pianist Richard Scott en het swingende werk van invallende drummer Julian Garcia bevallen me wel. Maar ja, in de scheepskapel van pianist Fate Marable zaten negentig jaar geleden lieden als Louis Armstrong en de gebroeders Johnny en Baby Dodds. Volgens muzikanten die Marable's Society Syncopators destijds aan het werk hoorden, speelde de band al volbloed swingmuziek jaren voordat klarinettist Benny Goodman doorbrak en de Swing Era officieel van start ging.

Overigens lijkt New Orleans helemaal een dorp geworden nu de helft (meer dan 300.000) van de inwoners is weggetrokken en naar alle waarschijnlijkheid ook niet meer terugkeert. Koud een week in de stad loop ik, geïntrigeerd door een bordje Ici on parle francais, een tweedehands boekwinkeltje in het French Quarter binnen. Nee, de man heeft geen creoolse literatuur uit de negentiende eeuw. We raken aan de praat. "Er schijnt hier," zegt hij, "een Zweedse gast rond te lopen die met een boek over New Orleans-bigbands bezig is." Nou goed, dan heet ik vanaf heden Edvard. Fägnande, fru.

Dit artikel verscheen eerder in Jazz.