Draai om je oren
Artikel



home  
    
    
 

Nat King Cole
Multimiljonair bleef nature boy

Aan de legendarische entertainer Nat King Cole is een theaterproductie gewijd. Deze maand trekt 'Unforgettable', met Monroe Kent in de rol van Nat Cole, door België en Nederland. Hoe een vernieuwer van de jazzpiano het zwarte sekssymbool van een natie werd.

door Eddy Determeyer, 18 april 2011

Een erg aardige man, dat was pianist en zanger Nat King Cole. Iedereen die hem heeft gekend omschrijft hem als 'one of the boys'. In de jaren vijftig gold hij wereldwijd als een superster. Qua plaatverkoop liet hij Glenn Miller, Fats Domino en James Brown achter zich. Met 78 hitsingles in de Billboardlijsten was hij de meest succesvolle zwarte artiest van vóór het Michael Jackson-tijdperk. Toch steeg het succes hem nimmer naar het hoofd. Hij bleef altijd down to earth, bereikbaar voor vrienden en fans, een superieure muzikant die nooit hoog opgaf van zijn eigen verrichtingen.

Begin jaren vijftig, toen hij moest kiezen tussen jazz en pop, moet hij dan ook door een hel zijn gegaan. Tot dan had hij vooral met een trio gewerkt, een vaste bezetting van piano, gitaar en bas. Die opzet verschafte hem alle artistieke vrijheid. Zijn verfijnde, geavanceerde pianospel kwam erin tot zijn recht, evenals zijn smeuïge koffiebruine vocalen en de verbluffende interactie met zijn medemusici. Met name qua gitaristen heeft Cole altijd een fijne neus getoond voor talent; achtereenvolgens maakten Oscar Moore, Irving Ashby en John Collins deel uit van het Nat King Cole Trio.

De platen van het trio liepen goed, maar op zijn eerste million seller, 'Nature Boy' uit 1948, werd hij door een groot orkest met plenty strijkers begeleid. Zijn volgende miljoenensuccessen, 'Mona Lisa' (1950) en 'Too Young' (1951) werden eveneens met grote formaties vastgelegd. Dat er op dat moment nog hoegenaamd geen televisie was, werkte in zijn voordeel; zo wisten de meeste platenkopers niet dat hij zwart was.

Van alle kanten werd er druk op de ster uitgeoefend om zijn jazztrio op te doeken, inclusief de piano, en zich te concentreren op een lucratieve carrière als solozanger van romantische ballads. Die druk kwam uiteraard van zijn platenmaatschappij, Capitol Records – er werd in de business wel gezegd dat haar beroemde ronde hoofdkantoor in Los Angeles door Nat King Cole was gebouwd. Gedurende zijn leven zette de zanger voor vijftig miljoen dollar om voor Capitol. Maar ook zijn tweede echtgenote Maria deed haar duit in het zakje. Die ergerde zich al langer aan de in haar ogen te hoge salarissen die de overige leden van het trio opstreken. Volgens haar waren er weken dat die tussen de 1600 en 1800 dollar de man vingen – maar dat zal uitzonderlijk zijn geweest. Maria Cole was veel zakelijker ingesteld dan haar man en bovendien was ze een luxepopje, dat graag met de nieuwste en kostbaarste japonnen showde en ervoor zorgde dat haar juwelen te allen tijde op hun voordeligst schitterden. Die dure sidemen, redeneerde ze, had haar Nat helemaal niet nodig. Was het niet veel beter om die gasten te laten zakken en als soloartiest te gaan touren, en in clubs en theaters gewoon met het huisorkest op te treden?

Het moet een afschuwelijk loyaliteitsconflict hebben opgeleverd. Met de jongens werkte Nat Cole al jaren samen, dat waren zijn gabbers die de magere tijden hadden meegemaakt en hem door dik en dun trouw waren gebleven. Doch het beeld dat zijn platenfirma, zijn manager Carlos Gastel en zijn echtgenote schilderden was realistisch en verleidelijk. Het was in die periode, de vroege jaren vijftig, dat Cole een kettingroker werd – drie tot vier pakjes per dag – ging nagelbijten en soms wat stuurs in de omgang overkwam.

Het zou uiteindelijk een compromis worden. Het trio werd niet echt opgedoekt, maar werd wel hoe langer hoe minder van stal gehaald. John Collins, die in 1951 Irving Ashby verving, bleef veertien jaar voor Cole werken. Dat was langer dan zijn beide voorgangers, maar de keren dat hij daadwerkelijk op mocht komen draven, waren minder dan bij Ashby en Moore het geval was geweest. "Jammer hoor, soms kreeg ik het gevoel dat ik al met pensioen was," zei hij ooit. "De groep als zodanig kwam er niet echt meer aan te pas. Alleen maar als we naar bepaalde plekken gingen waar hij niet met een orkest kon werken. Wanneer het orkest niet goed genoeg was of zo – dan kwamen wij aan bod."

Bach en baseball
Nathaniel Adams Coles werd in 1919 in Birmingham, Alabama geboren, maar de familie verhuisde naar Chicago toen hij vier was. Zijn vader werd predikant in de True Light Baptist Church in de zwarte wijk Southside. Moeder stond daar voor het koor en stimuleerde haar kinderen om iets met muziek te gaan doen. Allemaal waren ze muzikaal en op zijn vierde was de kleine Nat al in staat 'Yes, We Have No Bananas' aan de piano te ontlokken. Vanaf zijn twaalfde kreeg hij les, klassiek, en in een interview vertelde hij ooit dat hij "jarenlang alles speelde, van Bach tot Rachmaninoff". Daarnaast was hij actief op het sportveld, als honkballer.

In de jaren twintig was Chicago nog altijd de culturele hoofdstad van zwart Amerika. De familie Coles woonde vlakbij de Grand Terrace Ballroom en Nat en zijn oudere broer Eddie, die bas speelde, waren 's avonds vaak in het steegje naast die tent te vinden, om naar de muziek van het Earl Hines Orchestra te luisteren. De onvoorspelbare, asymmetrische pianostijl van de leider fascineerde hem. Iets van die jazzinvloed sijpelde vervolgens weer door in Nats orgelspel zondags in de kerk, waar pa dan het zijne over dacht.

"Ik kende Nat al toen hij nog voor twee dollar per avond schnabbelde," vertelde pianiste Dorothy Donegan ooit toen ze op het Haagse North Sea Jazz Festival optrad. "Toen was hij al van school af. Hij speelde met zijn broer Eddie. Die leerde hem arrangeren en zingen."

Band battle
Op zijn zeventiende formeerde de met een fenomenaal muzikaal gehoor gezegende pianist zijn eerste eigen groep, een naar het Earl Hines Orchestra gemodelleerde bigband, die hij de Royal Dukes noemde. Moeder Coles naaide de Kozakkenshirts van de band. Dat orkest was al snel zó goed dat het pardoes de trots van Chicago versloeg, de formatie van Hines zelf. Dat gebeurde tijdens een battle of the bands in de plaatselijke Savoy Ballroom. Daar moet dan bij aangetekend worden, dat het publiek altijd de neiging heeft voor kids te kiezen: zo schattig. Vervolgens begonnen de broers met de beste krachten uit de Royal Dukes een kleinere groep, Eddie Cole's Solid Swingers, die in 1936 twee singles voor Decca opnam.

Een reprise van de revue 'Shuffle Along' bood de gelegenheid op tournee te gaan en ervaring op te doen. Zo belandde Nat Cole (zo spelde hij nu zijn naam) in 1937 in Californië, waar een lid van het gezelschap er met de entreegelden, achthonderd dollar, vandoor ging. Dat was het einde van 'Shuffle Along' en het begin van een lange periode, waarin Cole met zes muzikanten van de gestrande revue in Los Angeles en verre omstreken probeerde aan de bak te komen. "Ik heb in elke biertent tussen San Diego en Bakersfield gewerkt," placht hij wel te zeggen. Als pianist viel hij toen al op, met zijn delicate toucher en zijn harmonisch geavanceerde ideeën. Collega Art Tatum zat steevast op de eerste rij als Cole in L.A. speelde – en zou later precies zo'n trio beginnen, met gitaar en bas.

Zijn eerste plaatopnamen met de inmiddels tot een trio gereduceerde band dateren van 1938. We horen een concept dat al zo goed als af is. Coles zang is hip getimed en de beweeglijke elektrische gitaar van Oscar Moore complementeert de nog aan Earl Hines refererende piano perfect. Vijftien jaar zouden de musici met dit format blijven werken, waarbij de messcherpe arrangementjes op de bühne vorm kregen. Vanaf 1940 ('Sweet Lorraine') hadden Coles platen 35 jaar lang vrij spel in de jukeboxen aller volkeren. De invloed op jongere artiesten als Bud Powell, Hank Jones, Ray Charles, Oscar Peterson, Sam Cooke en Marvin Gaye kan moeilijk overschat worden. Je zou zelfs kunnen stellen dat de harmonische verfijning van het trio de weg vrijmaakte voor de bebop, terwijl hij als zanger tevens aan de wieg stond van de soulmuziek.

Cole was ook een man van zijn woord. Hij had ooit afgesproken bassist Red Callender op te halen voor een jamsessie. Onderweg was er een boom op zijn Studebaker gevallen, zodat de rechterkant volledig verfrommeld was. Dit soort vervelende dingetjes weerhielden hem niet gewoon op tijd te zijn. Cole was in principe overal te verwachten waar een piano stond. Zoals pianist Gerald Wiggins zich herinnerde, die in Memory Lane aan Central Avenue werkte. Na sluitingstijd speelde Nat er voor de musici en andere vaste klanten: "Zelfs wanneer hij ziek was, kwam hij langs."

Onder de L
Grote hits als 'Straighten Up And Fly Right' (1944) en 'Route 66' (1946) waren slechts voorboden voor het echte werk, dat in 1948 zou beginnen. Een jaar eerder had ene eden ahbez, een op Jezus lijkende yogi ("Stervelingen hebben niet het recht om hun naam met hoofdletters te schrijven"), de zanger een liedje over universele liefde overhandigd: 'Nature Boy'. Toen de song daadwerkelijk op de plaat werd gezet, hadden de mensen van Capitol Records er nog een hele kluif aan de componist te vinden. Hij zou in een slaapzak onder de eerste 'L' van het befaamde HOLLYWOOD-logo op de heuvel wonen, levend van bessen en noten, één met de kosmos. Anderen hielden vol dat hij onder een perzikboom domicilie hield, in een tuintje dat hij voor drie dollar vijfenzeventig per week van een oud dametje huurde. Wie weet, misschien woonde de heilige man wel overal. Hoe dan ook, componist en Capitol kwamen een royaltyprijs overeen, die op numerologische berekeningen gebaseerd was en verder niet gespecificeerd werd.

'Nature Boy' was binnen een week de topsong van de natie. Frank Sinatra en Sarah Vaughan namen coverversies op, terwijl Perry Como daarvan afzag, omdat er tegen Nat King Cole toch niet op te boksen viel.

Blanke dames, zwarte crooners
De werking van Coles honingzoete crèmekleurige stem (hij beweerde dat hij zoveel praatte en rookte om die in topconditie te houden) op het vrouwvolk was onloochenbaar. In de jaren veertig en vijftig was het nog niet geaccepteerd dat blanke dames voor zwarte crooners als Nat Cole of Billy Eckstine vielen. Die zwartjes, die kunnen zo leuk en spontaan zingen en dansen op je veranda, maar in je slaapkamer, daar moet je toch niet aan denken. Misschien was dat wel de achtergrond van de actie in 1956 van de White Citizens Council van zijn geboorteplaats Birmingham, die de zanger tijdens een optreden aanviel met de bedoeling hem te ontvoeren. Met een kapotte lip en een pijnlijke rug kwam Cole er genadig vanaf en na een kort medisch onderzoek maakte hij zijn tweede geplande concert gewoon af.

Nadat Cole in 1947 reeds als een van de eersten een 'zwarte' radioshow op een landelijke zender, NBC, had gerund kreeg hij in 1956 een eigen televisieshow, wederom op NBC. Dat was een primeur; geen andere zwarte artiest was zover gekomen. Van hem was bekend dat hij nimmer in een televisieprogramma op wilde treden, tenzij zijn eigen mensen de belichting deden en zowel akoestiek als piano top waren. Maar ondanks gasten als Ella Fitzgerald, Peggy Lee en Harry Belafonte en heel behoorlijke kijkcijfers lukte het het station niet een sponsor voor de Nat King Cole Show te vinden. Revlon liet weten dat zwarten geen cosmetica konden verkopen. "Madison is afraid of the dark," was Coles commentaar. Na een jaar werd de stekker eruit getrokken...

Het was ook de tijd dat de rock 'n' roll sterk in opkomst was, iets dat de grossier in intieme liefdesballaden maar moeilijk kon verkroppen. "Mr. Cole won't rock 'n' roll," luidde zijn fiere lijfspreuk. Maar tegen het einde van zijn carrière liet hij zich verleiden niemendalletjes als 'Those Lazy-Hazy-Crazy Days Of Summer' en 'Ramblin’ Rose' op te nemen.

In de herfst van 1964 werd duidelijk dat de vocalist longkanker had in een vergevorderd stadium. Antibiotica, een kobaltbehandeling en de verwijdering van een long sorteerden geen effect. Op 15 februari 1965, twee dagen voor hij 46 zou zijn geworden, stierf 'deze vriendelijke man die wist hoe te leven – en wist hoe hij anderen plezier in het leven kon verschaffen,' om de lijkrede van entertainer Jack Benny te citeren.