Draai om je oren
Artikel



home  
    
    
 

De geesten van Kaycee

Als je in het centrum van Kansas City rondloopt, bevind je je in een moderne stad die gespitst is op de toekomst. Het stadsbestuur moedigt jonge ondernemers aan zich in KC te vestigen. Overal zijn bouwactiviteiten, het centrum staat vol glanzende hoogbouw.

door Eddy Determeyer, juli 2017

Weinig of niets herinnert je eraan dat de stad ooit, voor de oorlog, een wirwar was van bars, restaurants, danszalen, gokholen en bordelen, waarmee ze de gevestigde uitgaanscentra in New York, Chicago en New Orleans naar de kroon stak. Dat had vanzelfsprekend te maken met haar functie als spil van de vleesverwerkende industrie en als centrum voor de graanhandel. Edoch: de misère van de grote crisis van de jaren dertig leek aan Kansas City voorbij te gaan. En dat had weer te maken met het regime van 'Boss' Tom Pendergast. Die had een functie die je nog het best zou kunnen omschrijven als gemeentesecretaris. Hij had de touwtjes in handen en deelde de lakens uit. Boss Tom had, boerenslim, donders goed in de gaten dat de zaak op gang gehouden moest worden om de economie overeind te houden. Snijden in de ambtenarensalarissen en de uitkeringen voor de veteranen, maar vooral: investeren in grote bouwprojecten. En als eigenaar van de ReadyMix Cement Company zorgde hij ervoor dat alle infrastructurele projecten naar zijn eigen bedrijf gingen. "Als je het goed met Pendergast kon vinden kon je alles maken," herinnerde violist en gitarist Claude 'Fiddler' Williams zich, die in de tweede helft van de jaren dertig in KC werkte. "Als je een huis wilde bouwen kon je de meeste materialen via Pendergast betrekken. Stenen en zand en dat soort dingen."

Het stadsbestuur zag erop toe dat er zo veel mogelijk werk door mankracht verricht werd, zo weinig mogelijk door machines. Daarmee legde Pendergast, met zijn protegé Harry Truman, in feite de kiem voor het New Deal-programma van president Franklin Delano Roosevelt (1932) en dan meer speciaal de National Industrial Recovery Act. Dat was een stelsel maatregelen dat ervoor moest zorgen dat de zieltogende economie van de Verenigde Staten weer leven werd ingeblazen. Nieuwe autowegen, bruggen, energiecentrales en andere grote projecten brachten het geld aan het rollen en versterkten de koopkracht.

Geen slot
Pendergast hield dus de grote lijnen in de gaten, had het overzicht, maar vergat de kleine man evenmin. Elke ochtend tussen zes en twaalf was de magistraat in de Jackson Democratic Club te vinden, waar hij spreekuur hield voor iedereen die met problemen zat of vragen had. Of het nu de gouverneur van Missouri betrof of een bijstandsmoeder – vrouwen hoefden trouwens nooit te wachten, die hadden te allen tijde voorrang. Hij kon je dan doorverwijzen naar een overheidsinstantie of een ziekenhuis, of handje contantje ter plekke een kleine financiële ondersteuning geven. En als hij niks voor je kon doen kreeg je dat ook te horen. De eerste jaren gebruikte hij geen agenda, sloeg alles in zijn hoofd op. Een vriend van het bedrijfsleven (niet in de laatste plaats zijn eigen, dus) en de burger, kortom. Plus op goede voet met de plaatselijke maffia, die de horeca, het gokwezen en de prostitutie onder haar hoede had. Dat hield in dat politiecontroles, in verband met de drankwet bijvoorbeeld, in Kansas City een onbekend fenomeen waren. Sluitingsuren – nooit van gehoord. Veel tenten hadden niet eens een slot op de voordeur. Goh, moet je in New York voor je drankjes weten waar de speakeasy's zitten en wat het wachtwoord is? Wat gek, in KC vloeit de booze vanzelf en rijkelijk en alom. Vandaar dat zich in de stad vanaf de jaren twintig een netwerk van bars, clubs en danszalen ontwikkelde waar de drank klokte, het geld rolde en de mensen op de nieuwe jazzmuziek van George E. Lee en Bennie Moten dansten.

Het fenomeen jamsessie nam er een hoge vlucht. Vaak tot diep in de ochtend zochten de muzikanten elkaar op, troefden elkaar af en ontwikkelden zich zo tot allround vaklui. Een aantal van de beste swingorkesten vond zijn oorsprong in de stad: Andy Kirk, Moten dus, Count Basie, Jay McShann, Harlan Leonard. Mary Lou Williams, de briljante pianiste en arrangeur van Andy Kirk, noemde KC wel de 'heavenly city'.

Sterk signaal
De achilleshiel van Boss Tom was de paardjes. Hij was een verwoed en niet bijster succesvol gokker op de koersen. Er is becijferd dat hij jaarlijks ruim twee miljoen dollar naar het paardrennen bracht, waar hij als sukkel nummer één bekend stond. Dat ging goed tot de Boss zich genoodzaakt zag met enige regelmaat in de gemeenteruif te tasten – wat hem in 1939 de kop kostte.

De gevolgen voor het uitgaansleven waren dramatisch. Hervormingsgezinde krachten (lees: zeloten), die zich al jaren ergerden aan het liberale beleid, namen het roer over. Horecagelegenheden legden het loodje.

De grote uittocht van de muzikanten was drie jaar eerder al begonnen met de verhuizing van de Basie band, inclusief tenorist Lester Young, naar New York. Claude Williams was erbij. "Basie speelde in de Reno Club, waar ook radio-uitzendingen vandaan kwamen. Telkens zo rond twaalf uur, half een, zoiets. Fantastisch radiostation, zal ik nooit vergeten, W9XPY. In New York kon je het net zo helder ontvangen als in Kansas City. Sterk signaal. Wat ik heb begrepen is dat Benny [Goodman] dat had gehoord en het aan John [Hammond] verteld had. Zo kwam John in Kansas City terecht, waar hij Count een bepaald bedrag gaf. Waarmee die een goeie tweedehands Buick kocht toen hij in Chicago was om mij op te pikken. Zo kwam ik daar terug [eerder had Williams met Terence T. Holder in KC gewerkt], toen hij zijn band aan het uitbreiden was."

"Wat er verder gebeurde was dat er zo'n gast uit New York Lips [Page] het orkest uitsmokkelde, naar New York. Waar die ik dacht drie maanden moest rondlopen à raison van vijftig dollar in de week. To walk around in New York. Omdat hij niet gelijk lid kon worden van de lokale vakbond. Die vakbond had destijds heel wat in de melk te brokkelen. Zo kwam Buck [Clayton] in de band, die nam Lips' plaats in. Buster [Smith] kon alles wel spelen, maar die was te licht. Toen kwam Caughey Roberts erbij, een altist uit Los Angeles. Buster's tone was too light. Plus dat Buster ook niet snel genoeg las, hij was een langzame lezer. Moeilijk te geloven, nietwaar, van zo'n goede muzikant."

Zak, tasje, instructieboekje
Op het moment dat Basie in New York de talk of the town was, moest pianist Jay 'Hootie' McShann in zekere zin nog beginnen. "Mijn bigband richtte ik in '39 op," vertelde hij. "We gingen op een plek werken waar meer muzikanten nodig waren, een groter podium, een danszaal. Toen ging ik naar Omaha, Nebraska, omdat ik wist dat Nat Towles daar een goed orkest had. Drie of vier kerels haalde ik uit Omaha weg, nam ik mee naar Kansas City."

"We maakten een tournee, maar daar was geen reclame voor gemaakt. We kregen te horen dat we daar-en-daar-en-daar moesten spelen, maar als we daar dan aankwamen bleek dat er geen reclame voor was gemaakt. Met als gevolg dat er geen hond op afkwam. Niemand die ervan wist. Of daar politieke motieven achter hebben gezeten weet ik niet. Maar dat was iets ondenkbaars: een orkest dat eropuit ging zonder publiciteit."

"In die tijd betaalde je je sidemen iets van vijftien dollar per avond. Een bigband. Maar op sommige plekken ving je niks, weetjewel. Dat was dan een fiasco."

Het Jay McShann Orchestra was de laatste bigband die het zinkende schip verliet. In de zomer van 1940 ging het orkest op tournee – om niet meer terug te keren. Het meest prominente lid van de band was Charlie Parker, die de altsolo's speelde en arrangeerde. Net als de meeste KC muzikanten kende Claude Williams hem al een paar jaar. "Je zag hem wel met zijn zak en zijn tasje en zijn instructieboekje. Hij was een van de twee jongens hier in Kansas City die [heroïne] gebruikte."

Arrangeren had de Bird zichzelf aangeleerd. Toen hij in 1940 bij McShann aanmonsterde was hij al een goeie solist, maar van de theorie van de muziek had hij niet veel kaas gegeten. Dus deed hij iets wat hij wel vaker uithaalde: hij dook twee weken onder. Niemand die wist waar hij uithing. Toen hij terugkwam had hij de theorie onder de knie, kon hij de rieten leiden en was hij een prima, zij het onorthodoxe arrangeur. Zo'n gast was dat.

Tijdelijke dip
Niet alles lag op zijn gat na 1939, zegt Michael Sweeney. Hij is directeur van het American Jazz Museum, 1616 E. 18th Street, bij Vine Street in Kaycee. Midden in het hart van het vooroorlogse zwarte uitgaanscentrum – dat inmiddels overigens goeddeels keurig met de grond gelijkgemaakt is. Er staan nog een paar gebouwen die de kaalslag hebben overleefd, maar een beeld van hoe het vroeger was krijg je alleen via de foto's die in het museum hangen. Daar zit veel onbekend spul bij. "Wat toen eindigde was het bigbandtijdperk," vervolgt Sweeney. "Bigbands leiden was na de oorlog een stuk moeilijker. De mensen dansten niet meer. En ook de jazz zelf was aan het veranderen. Dat was een proces. Maar El Capitan was er nog, zat zo'n beetje op deze plek [18th and Vine], de Top Hat Grill, ook aan 18th, Milton's Tap Room liep nog goed, Tootie's Mayfair. Maar hoe die scene precies functioneerde in het Kansas City van de jaren vijftig en zestig weet ik niet in detail. Julia Lee werkte met een kleine combo. Thamon Hayes had een meubelwinkel geopend, als ik me goed herinner, die was uit de muziekscene gestapt."

"Het was de schuld van de Blue Laws," zegt Anita Dixon. Zij is vice-president van de Mutual Musicians Foundation, die nog steeds, sinds honderd jaar, op hetzelfde adres aan Highland Avenue huist. Daar worden ook nog altijd middernachtelijke jamsessies georganiseerd, waarvoor de stichting ontheffing van de voorwaarden van de drankwet heeft gekregen. Het is het enige gebouw in Missouri met een 24/7 drankvergunning. "Door die Blue Laws kon nergens meer sterke drank geschonken worden. Maar het enige waar ze niet aankwamen was de Foundation. De rest ging dicht. Kansas City was altijd de plek geweest met zoveel werk [voor muzikanten]. Werk in de kerken, werk in de nachtclubs. En de muzikanten gingen daarheen waar werk was, logisch. Daarna kreeg je de oorlog, waardoor veel muzikanten in dienst gingen. Maar je had nog steeds Chauncey Downs and his Rinky Dinks en Julia Lee en Ben Kynard en Eddie Saunders, allemaal bands. Dus de lokale scene was nog aanzienlijk qua omvang. Tommy Douglas, absolutely. Er was eerder sprake van een tijdelijke dip. Dat zeg ik omdat de Kansas City swingstijl zó uniek is! Er zit gospel, blues in, als mensen van buiten kwamen voelden ze het verschil – en nog steeds."

Zondagochtendschnabbel
Ook Claude Williams leidde midden-jaren vijftig weer bands in de Heavenly City. "We begonnen met mijzelf, twee gitaren en een bas – geen drummer. Een zondagochtendschnabbel. Toen we in Lucille's speelden, waar we elke dag op de radio te horen waren, zat het daar altijd stampvol. We hadden een meisje, Mundell McIntyre, die had een geweldige stem. Die kon zingen, zeg! Die tent werd alsmaar groter, ze breidden haar maar uit. Aan de ene zijde stond een gebouw, dus die kant konden ze niet op. Wat er mis ging was toen ze andere groepen gingen boeken, met blazers. Een of twee saxofoons, trompet en zo. Dat werkte niet."

Jay McShann was al eerder teruggekeerd. "De kids gingen naar school, dus ik besefte dat ik me ergens moest vestigen. Ik maakte een paar tournees en kwam weer in Kansas City terecht. Sindsdien heb ik altijd in Kansas City gewoond. Ik werkte er behoorlijk constant en daarnaast speelde ik overal in het Midden-Westen. Soms keerde ik terug naar de Westkust of voor korte tijd naar New York, zes of acht weken. Maar altijd weer terug naar het Midden-Westen."

"Van tijd tot tijd gebruik ik het orkest van Willie Rice, die heeft een bigband in Kansas City, die tourt niet veel. Dus als er een tournee op stapel staat neem ik mijn ritmesectie en gebruik ik zijn orkest. Willie speelt piano en trompet en trombone, die zet ik dan in de trompetsectie, of bij de trombones. We treden veel op, op universiteiten of bij footballwedstrijden, veel scholen waar ze grote feesten hebben. Maar daarna keer ik steeds weer terug naar Kansas City."

Vuilnisophaaldienst
Het aardige van het interview met Michael Sweeney in het Jazz Museum is dat halverwege Janie McShann aanschuift, de dochter van. Een van de kids die destijds naar school moesten. Maar ik had even eerder al de Mayor of the Night op de stoep ontmoet, ondanks het vroege uur reeds (of nog) in vol ornaat. "Jazz is universeel!" had die geroepen. "Het is overal! Er zijn er die beweren dat het op sterven na dood is, maar dat klopt niet. Het leeft!" Dus ik kijk nergens meer van op.

"Ik ben geboren in South Bend, Indiana, maar groeide op in Kansas City, Missouri, waar vader ons eerste huis kocht toen ik vier was. Dan hebben we het over 1948, 49," legt ze uit. "Hij leidde altijd bands, maar later ging hij als solist werken. Doorgaans had hij een trio. Daarna, in de jaren zestig, begon hij buiten Amerika te werken, in Europa, Canada."

"Weet je, hij was een zakenman. My father was a business man. Ook al was hij muzikant, hij was tevens eigenaar van een vuilnisophaaldienst en hij ging verstandig met zijn geld om. Hij was gis. Toen hij overleed was hij een vermogend man." Ze heeft de ogen van Hootie.

"Dat moet ik bevestigen," zegt Anita Dixon als ik suggereer dat er van die eeuw muziek in het vakbondsgebouw wel iets in de muren of de vloer is blijven hangen. "Iedereen die hier werkt of er de laatste tijd is geweest heeft een soort mystieke ervaring gehad. Er komen hier ook wel paranormaal begaafde mensen, die zijn het ermee eens. It's a great marketing tool. Maar ik heb inderdaad dingen meegemaakt, stemmen gehoord – en er is niemand die me kan vertellen dat dat niet echt gebeurd is. Er was ook een nacht met erg veel activiteit. Veel stemmen, veel dingen. En als er geen getuigen bij waren geweest had ik kunnen zeggen, na. Maar we zagen bollen, you know, orbs they talk about all the time in mystical... Die zweefden overal! We hebben een foto aan de wand, een tamelijk onscherp beeld, waarvan ik me altijd heb afgevraagd of Mary Lou Williams daarop staat. Die nacht, toen er ook paranormaal begaafde lieden bij waren, hadden we weer rondvliegende bollen. Ik vroeg, ben jij dat? En een van die bollen vloog naar de bovenkant van die foto, waar die bleef hangen."


Foto's (van boven naar beneden):

  • 'Boss' Tom Pendergast
  • standbeeld Charlie Parker
  • Michael Sweeney
  • Julia Lee
  • Michael Sweeney, Janie McShann & Eddy Determeyer

    Bronnen:

  • Nathan W. Pearson, Jr.: Goin' to Kansas City, MacMillan Press, 1988
  • interview met Jay McShann, Groningen, 12 maart 1977
  • interview met Claude Williams, Den Haag, 16 juli 1995
  • interview met Michael Sweeney en Janie McShann, Kansas City, 19 april 2017
  • interview met Anita Dixon, telefonisch, 12 juni 2017