Draai om je oren
Artikel



home  
    
    
 

Ellington voer zijn eigen koers

Popmuzikanten hebben altijd met iets van ontzag opgekeken naar Duke Ellington. Boeg- en zinnebeeld immers van de jazzmuziek. Met 'Sir Duke' gaf Stevie Wonder in 1974 blijk van zijn bewondering. Joe Jackson, representant van de Britse new wave-generatie van rond 1980, heeft nu een compleet album aan de pater familias van de jazz gewijd.

door Eddy Determeyer, december 2012

1935 Was een rampjaar voor Duke Ellington. Terwijl in de rest van de Verenigde Staten een muzikale wervelstorm was opgestoken, die bekend zou worden als de Swing Craze, was Ellington ten prooi aan een langdurige, diepe depressie. In mei was zijn moeder Daisy Kennedy Ellington gestorven. "Aangezien niemand behalve mijn zus Ruth een zo geweldige en prachtige moeder had als die van mij, is het lastig om een natuurgetrouwe beschrijving in begrijpelijke bewoordingen te geven van mijn moeder Daisy," zo begint 'Music Is My Mistress', Edward 'Duke' Ellingtons memoires. Edward werd opgevoed (lees: schandalig verwend) door een roedel tantes en een oma, maar het stralend middelpunt daarvan was toch altijd Mamma Daisy.

Ellington, 36, was kapot. De pianist, componist en orkestleider zat midden in een lange tournee door de zuidelijke staten. Er werd gereisd in gerieflijke Pullman-wagons, zodat de muzikanten de vernederingen van de gesegregeerde restaurants en hotels bespaard bleven. De bandleider was incommunicabel, verliet zelden zijn coupé en bracht de nachten door met drinken en somberen. Er kwam niets uit zijn handen. Maar het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Een componist was hij. "Edward, jij bent gezegend," had hij zijn moeder vaak horen zeggen. "Jij hoeft je nergens zorgen om te maken. Edward, jij bent heel speciaal!" En zo begonnen zich tijdens de nachtelijke reizen van de ene ballroom naar het volgende theater, een paar honderd kilometer verderop, dwars door de pijn flarden van melodietjes te vormen.

Terug in New York nam het Famous Orchestra het werk 'Reminiscing In Tempo' op, een duizelingwekkende studie in stemmingen en sferen, kleuren en contrasten. Verdeeld over vier kantjes van twee 78-toeren schijven was 'Reminiscing' het meest ambitieuze werk dat de componist had geschreven. Een intro op de piano gaat al snel vergezeld van de gestopte trompet van Arthur Wetsol. Daarna ontvouwt zich een mistroostig thema, als een duistere, zwaar geurende bloem die slechts te middernacht bloeit. De mineurstemming wordt afgezet tegen en versterkt door een grote dynamische rijkdom. De soli zijn bondig en ingetogen, en maken de indruk uitgeschreven te zijn. Na het tweede deel lijkt de zon door te breken. De blazers klinken vastberaden, zijn uit hun lethargie ontwaakt, de componist heeft de basklarinet van Harry Carney effectief tegenover de rest van de blazerssecties geplaatst. Het palet is en blijft rijk. Er is hoop.

Omslachtige monstruositeit
Je zou verwachten dat de jazzkritiek dit nieuwe meesterwerk van Ellington, die al acht jaar als het boegbeeld van de jazzmuziek wordt gezien, met klaroengeschal zou ontvangen. "Een langdurige omslachtige monstruositeit," jammert de Engelse componist en auteur Spike Hughes, die daaraan toevoegt dat hij niets meer over Ellington gaat schrijven zolang de componist niet genezen is. Otis Ferguson en John Hammond, twee van de toonaangevende Amerikaanse jazzcritici, zijn evenmin onder de indruk. "Ellingtons muziek is vluchtig geworden en mist elke pit," vindt Hammond. "Het nieuwe spul heeft oppervlakkige overeenkomsten met Debussy en Delius, doch zonder enig spoor van de vitaliteit waarvan zijn eerdere werk doortrokken is. De Duke is bang om over zichzelf na te denken, over zijn eigen strijd en tegenslagen, daarom is zijn 'Reminiscing' zo'n vormloos en leeg stuk geworden."

Ronduit vilein wordt Hammond als hij Ellington ervan beschuldigt, zijn ogen te sluiten voor het onrecht dat de zwarte mensen in het Land of the Free moeten ondergaan. "Hij denkt bewust niet na over de problematiek van de zuidelijke deelpachters. Over de Scottsboro boys (negen zwarte jongens die in 1931 twee blanke meisjes verkracht zouden hebben, een rechtszaak die zich twee decennia zou voortslepen, tot onomstotelijk vast kwam te staan dat er niets gebeurd was, E.D.) Over onaanvaardbare werk- en vrijetijds-omstandigheden in het Noorden en het Zuiden, hoewel hij intelligent genoeg is om te weten dat dat allemaal aan de hand is." Terwijl Ellington zich er altijd op heeft laten voorstaan, de geschiedschrijver van het zwarte ras te zijn. Maar dan op een subtiele, indirecte manier. Niet als een klerk die de feiten en feitjes boekstaaft. Tussen Ellington en Hammond is het nooit meer goed gekomen.

Verstilde schilderstukken
Punt is natuurlijk dat Ellington een van de eerste jazzmannen was die zijn muziek niet primair als entertainment zag. En als kunstenaar mag en moet je uitdagingen aangaan. Zijn uiterst expressieve 'jungle'-concept had een poos gewerkt. Inmiddels was hij inderdaad de kant opgegaan van meer verstilde schilderstukken, waarbij kleurgebruik en dissonantie primaire werktuigen waren geworden.

Een van de eerste analyses van Ellingtons muziek verscheen in 1930, in het New York Evening Graphic Magazine. De beginperiode, zou je kunnen zeggen, van Dukes tone poems. 'Opera Must Die,' Says Galli-Curci! Long Live the Blues! stond er uitdagend boven. Sopraan Amelita Galli-Curci was de prima donna van de Metropolitan Opera in New York. Doch Edward Ellington kreeg de meeste ruimte en aandacht van auteur Florence Zunser. "Hij heeft iets geschapen dat niet slechts 'jazz' is, maar een compleet nieuw soort moderne muziek die, zo gelooft hij, onze huidige symfonieën, concerto's en opera zal vervangen. Muziek die het meest volkomen expressiemiddel zal zijn van de mensen zelf; muziek als een spiegel van de authentieke geest van de mensheid."

Modes in de muziek hebben hem altijd weinig gezegd. Inderdaad, hij had al in 1932 'It Don’t Mean A Thing If It Ain’t Got That Swing' opgenomen, wat als een manifest klinkt. Maar een pure swingband zou zijn ensemble nooit worden. Net zomin als het Ellington orkest later de bebop-kant op zou gaan, of die van de cool jazz. Ze konden het natuurlijk wel: als Ellingtons kop ernaar stond, swingde hij tijdens band battles elk orkest vierkant de zaal uit. Ook uit bebop, latin en rhythm and blues viste de baas naar believen stijlelementen. Hij was zelfs de eerste die latin en jazz mengde. Maar het resultaat bleef altijd 100% Ellington.

Andersom heeft de Duke zelf altijd vlijtige navolgers gehad. Het orkest van Jimmie Lunceford, dat uiteindelijk een heel eigen signatuur zou krijgen, begon als een stel bewonderaars van Ellington en nam in 1934-35 als een soort eerbetoon een zevental nummers van die laatste op. Doch opmerkelijk is, dat het vooral de blanke swingbands waren die Ellington-nummers op de lessenaar hadden liggen. Trombonist Glenn Miller leidde rond 1940 de populairste swingband en nam Ellingtons herkenningsmelodie 'Take The A-Train' op, maar dan als ballad, in de geest van Dukes mood-stukken – en verkocht er meer exemplaren van dan Ellington zelf. Zijn versie herinnert zich inmiddels niemand meer. Saxofonist Charlie Barnet was vermaard om zijn Ellington-interpretaties. Maar het meest Ellingtoonse orkest was dat van Hal McIntyre, een voormalige altist van Glenn Miller. McIntyre en zijn arrangeur Dave Matthews waren verklaarde Ellington-nuts. Billy Strayhorn, stafarrangeur van het Famous Orchestra, schreef eveneens voor McIntyre en in Ted Goddard en Eddie Safranski had de saxofonist muzikanten die idolaat waren van respectievelijk tenorist Ben Webster en bassist Jimmy Blanton, die het Ellington-orkest van 1940-41 zijn specifieke karakter gaven. Zodat je in een blinddoektest mooi voor schut zou staan.

Slaafs kopieergedrag
Opmerkelijk is, dat orkesten die van hun voorliefde voor de Duke blijk wilden geven, dat doorgaans deden via min of meer slaafs kopieergedrag. Dat geldt tot en met het huidige Lincoln Center Jazz Orchestra van trompettist Wynton Marsalis. Relatief weinig lui zijn brutaal met de erfenis van Duke gaan stoeien. Van hen is bassist en componist Charles Mingus de belangrijkste. De muziek van bijvoorbeeld Thelonious Monk, John Coltrane en Miles Davis nodigt kennelijk eerder uit tot verdere exploratie. Daarvan is in het geval van Ellington veel minder sprake.

Wat de Duke vond van die adoratie? Dat weten we niet: Ellington was teveel heer om kritiek op zijn collega's te geven. Wanneer hem netelige vragen werden gesteld, redde hij zich daar altijd uit met hoffelijke afleidingsmanoeuvres. In geschrifte liet hij soms wat meer van zijn tong zien, maar het achterste deel bleef altijd zorgvuldig verborgen. Zo schreef hij in 1939 in het blad DownBeat over de inmiddels vier jaar voortrazende swingstormen. 'Het belangrijkste dat thans over swingmuziek vastgesteld kan worden, is dat ze stil staat,' zo begint zijn kribbige evaluatie. Nadat hij heeft vastgesteld, dat de eisen die de bigbands en met name de arrangementen stellen ertoe hebben geleid dat het technisch niveau van de muzikanten significant gegroeid is, vervolgt hij: 'Het herhalingselement en de eenvormigheid van de swingarrangementen van tegenwoordig beloven weinig goeds voor de toekomst.'

Toch zou het nog een tijd duren voordat swing het veld moest ruimen voor nieuwe stijlen. Maar het is goed te beseffen dat een figuur als klarinettist Artie Shaw twee jaar na de uitspraken van Duke ging werken met strijkers en geavanceerde arrangementen en zo de basis legde voor zowel cool jazz als Third Stream Music. Tegelijkertijd waren Thelonious Monk, Charlie Parker en Dizzy Gillespie half-ondergronds bezig de jazztaal up te daten met nieuwe ritmes en harmonieën – wat in bebop zou resulteren.

Bankiers
Ook in de jaren na de Swing Era bleef de Duke zijn eigen bakens uitzetten. Zijn frequente buitenlandse tournees brachten hem in contact met de culturen van Europa, Afrika, Zuid-Amerika en Japan. Als de slopende tourschema's dat toelieten, ging hij naar lokale bands en muzikanten luisteren. Al die informatie werd opgeslagen, gefilterd en gebruikt voor met name zijn Suites. Reken er dus niet op dat je Japanse gagaku terughoort in zijn 'Far East Suite', of zelfs maar een second line ritme in het betreffende onderdeel van de 'New Orleans Suite'. Maar je ruikt wel de kersenbloesem en je proeft de gumbo.

Ga er dus maar tegenaan staan, als eenvoudige popmuzikant. Om bij New Orleans te blijven: Mac Rebennack, Dr. John dus, deed het. Met zijn Lower 9-11 Band nam die in 1999 'Duke Elegant' op, nog altijd een van de charmantste en vitaalste tributes. Juist omdat Old Mac zo dicht bij zichzelf is gebleven. 'The man was a mystic,' schreef hij in de liner notes, naar aanleiding van de enige keer dat hij de Duke ontmoette. 'Chanting enchantment, and charming to the max. Later I was very impressed to see his band get off their bus looking like bankers. Ain’t nobody else could have pulled that off, let alone do it up right.'

Nu heeft popicoon Joe Jackson een album aan Ellingtons oeuvre gewijd, 'The Duke'. In een al bijna vergeten verleden verraste de new wave-held de popwereld met 'Jumpin’ Jive', zijn ode aan saxofonist en zanger Louis Jordan, de grondlegger van de rhythm and blues. De popwereld wist niet waar ze het had – destijds, in 1981, hadden nog niet zo gek veel fans en critici sjoege van de oorsprong van hun muziek. Inmiddels is de visie, mag ik hopen, wat verruimd.

"Het idee was om veel van die Duke Ellington-nummers op een nogal eigentijdse wijze te herinterpreteren, anders dan het al gedaan is," zegt Jackson. Daartoe riep hij de hulp in van een aantal formidabele krachten, onder wie vocalist Iggy Pop, violiste Regina Carter, gitarist Steve Vai, bassist Christian McBride en leden van The Roots. Opmerkelijk is dat Jackson twee van de tien tracks in de Amsterdamse studio van Zuco 103 heeft opgenomen: 'Perdido' en 'It Don’t Mean A Thing'. Daarop is vocaliste Lilian Vieira van de partij.

Onlangs was Joe Jackson met zijn Bigger Band door Europa op tournee. Begin november was 'The Duke' live te horen in Nederland. Jackson gaf concerten in De Melkweg (Amsterdam), Vredenburg (Utrecht) en De Oosterpoort (Groningen).

In NRC Handelsblad schreef Jan Vollaard over het optreden in De Melkweg: "Het getuigt van lef dat Joe Jackson het bijbehorende optreden opent en sluit met It Don’t Mean A Thing (If It Ain’t Got That Swing)', omdat jazzy swing niet het eerste is waar je de voormalige angry young man van de Britse new wave mee associeert. Zijn stijve verschijning achter de piano en zijn ijzige staccato kunnen wel wat warmte gebruiken van de muzikanten in zijn Bigger Band.

Drummer Nate Smith is een echte jazzcat, die zijn stokken kan laten dansen op de trommels. Percussioniste Sue Hadjopoulos zorgt als vanouds voor beweging in Jacksons band en violiste Regina Carter is de onverwachte troef, met verschillende open doekjes voor haar onstuimige solo's."