Draai om je oren
Artikel



home  
    
    
 

50 jaar na 'Spiritual Unity': het evangelie volgens Albert Ayler

Op 10 juli 2014 was het exact vijftig jaar geleden dat de moeder aller freejazz-albums opgenomen werd. Een halve eeuw na die opnames in New York is er eigenlijk nog altijd bitter weinig geweten over de figuur van Albert Ayler (zijn verdrinkingsdood in 1970 zal daar zeker voor iets tussen zitten), maar zijn meest klassieke album staat nog altijd overeind als een monument van de vrije muziek.

door Guy Peters, augustus 2014

Heel wat van de kenners zullen je door de bovenstaande claim onthalen op hoongelach of de nodige correcties (kenners weten het altijd beter), en terecht. 'Spiritual Unity' is immers niet de eerste freejazzplaat. De wortels werden immers al in de jaren vijftig gelegd en uitgewerkt door Cecil Taylor en Ornette Coleman, en je zou zelfs terug kunnen gaan naar Lennie Tristano's baanbrekende werk in de jaren veertig. 'Spiritual Unity' is ook niet de meest radicale freejazzplaat aller tijden. In de tweede helft van de jaren zestig verschenen in de Verenigde Staten en Europa heel wat releases die het vuur aanwakkerden met een nog rauwere expressie en aanval op het gevoelige oor.

Er bestaat echter zoiets als een blauwdruk, een beeld van een genre waar je meteen aan denkt als je het label hoort. Daar kan je meestal ook een naam op plakken. Wie swing zegt, die zegt Duke Ellington, wie modale jazz zegt, die zegt 'Kind Of Blue', en wie free jazz zegt, die zegt 'Spiritual Unity'. De albums van Ornette Coleman waren van een onschatbare waarde en vooral diens 'Free Jazz' was een mijlpaal, maar dat beeld van het compleet ontregelde trio, van de kleine bezetting die schijnbaar wars van regels en conventies erop los toetert en klettert, dat vindt op weinig platen zo mooi plaats als op 'Spiritual Unity'. En dat heeft net zozeer te maken met de bijdrage van Aylers muzikale partners, bassist Gary Peacock en drummer Sunny Murray.

Die waren niet aan hun proefstuk toe, en Ayler evenmin. Na zijn legerdienst was hij blijven rondhangen in Europa, vooral in Frankrijk, maar ook in Scandinavië, waar hij een band opbouwde met een resem Deense en (vooral) Zweedse muzikanten, met wie hij zijn eerste albumopnames maakte. Het was in Kopenhagen waar hij Cecil Taylor en Sunny Murray tegen het lijf liep. Het was ook door hun invloed dat hij eind 1963 terugkeerde naar New York, waar hij belandde in een sfeer van vernieuwing en experiment. 'Spirits' - opgenomen in februari met onder anderen Norman Howard, Henry Grimes en Murray - was een intentieverklaring, maar het definitieve statement werd gemaakt in juli van dat jaar.

Het is nog altijd te begrijpen waarom het album en de figuur van Ayler zo'n controverse veroorzaakten. Hij beschikte over een monsterlijk vibrato, met een rauw timbre en de neiging om zijn klank voortdurend te verbuigen en in het rood te jagen. Hij liet die tenorsax janken en brullen, bezopen zwalpen en bronstig ronken. Wat hij met de muziek deed was al even ingrijpend. Het memorabele thema van 'Ghosts' wordt enigszins samenhangend geïntroduceerd, maar vervolgens gedemonteerd met zo'n gretige vernielingsdrift, dat je je gaat afvragen wat in godsnaam gaande is. Dichter Ted Joans verwoordde het effect nog altijd het mooist: "The sound was so different, so rare and raw, like screaming the word 'FUCK' in Saint Patrick's Cathedral on Easter Sunday." En in die notenslierten hoorde je toch nog de blues en de gospel terugkomen, maar dan op een primitief buikniveau. Er werd geblazen met een totale, religieuze overtuiging. Zoals hij rond 02:05 tekeergaat in 'The Wizard', het is moeilijk om niet meteen aan de knalrode, schuddende kop van Brötzmann te denken.

Maar het was niet enkel de aanwezigheid van Ayler die deze vier in mono opgenomen stukken (waaronder twee variaties op 'Ghosts') zo bijzonder maakte. Dit moet ook zowat de eerste keer geweest zijn dat een trio compleet gelijkwaardig leek te spelen. Peacock en Murray kregen nergens de rol van ondersteuners opgedrongen, waren niet enkel verplicht om te zorgen voor een harmonisch of ritmisch fundament. Vooral Murrays compleet vrije spel viel daarbij op. Het was schilderen op de drumkit, en dan vooral met de ruisende en zingende cimbalen, meegaan in die golf van geluid. Op eerdere freejazzplaten waren er regelmatig nog afspraken over solo's of akkoordenschema's en ritmes. Na een tijdje bleef daar op 'Spiritual Unity' geen spaander van over.

Het was een koers die Ayler nog een tijd zo aanhouden, met soms verbluffende resultaten. Een week na de opnames van 'Spiritual Unity' zorgde hij met Don Cherry, Roswell Rudd, John Tchicai, Peacock en Murray voor de geïmproviseerde soundtrack bij Michael Snows cultfilm 'New York Eye & Ear Control', een weinig bekende, maar essentiële sleutelplaat binnen de vroege free jazz. Daarna lieten albums als 'Bells' en 'Love Cry' (met de even invloedrijke Milford Graves op drums) een heroïsche strijd horen met de grenzen van de muziek. Toch bleef Ayler niet die weg op gaan, want zijn laatste albums 'New Grass' en vooral 'Music Is The Healing Force Of The Universe' keren terug naar composities, R&B en flirten met de rock-'n-roll.

Mentaal ging het naar verluidt niet goed met Ayler. Achteraf deden er vele versies over zijn dood de ronde (hij zou worstelen met een depressie of zelfs geëlimineerd zijn door de maffia), maar het blijft gissen. We weten enkel dat zijn lichaam op 5 november 1970 uit de East River in New York gevist werd en dat het vermoedelijk ging om zelfmoord. Dat betekent dat Aylers carrière niet eens een decennia omvatte, maar zijn nalatenschap kan moeilijk onderschat worden. Hij zorgde er deels voor dat Coltrane de laatste ketens helemaal van zich afwierp vanaf 1965 en was een leermeester voor volgelingen als Pharoah Sanders, Frank Wright, Joe McPhee en, iets later, Glenn Spearman en David Murray, die in 1976 zijn 'Flowers For Albert' aan hem opdroeg. Marc Ribot deed dat in 2005 over met 'Spiritual Unity', in het gezelschap van onder anderen basveteraan Henry Grimes.

In Europa was intussen ook een nieuwe internationaal verbond opgestaan, met daarin onder meer Duitse, Nederlandse, Scandinavische en Engelse muzikanten die zich lieten inspireren door het tabula rasa en de wilde sound van Ayler. Figuren als Peter Brötzmann, Willem Breuker en bij uitbreiding zowat alle saxofonisten met een rauwe sound en stijl die sinds de jaren zeventig opstonden, waren op de een of andere manier schatplichtig aan Ayler. Ook binnen noise- en avant-gardemiddens is het een naam die blijft ronken. En vijftig jaar na de opnames van 'Spiritual Unity' is nog altijd duidelijk waarom: de kliederende opwinding, withete intensiteit en het overweldigende gevoel van vrijheid spatten nog altijd van het album. Zo'n machtig effect, en het plaatje duurt niet eens een half uur.

Dit artikel verscheen ook op Enola.be.

Klik hier om het album 'Spiritual Unity' integraal te beluisteren.