Draai om je oren
Jazz en meer - Interview



home  
    
    
 

Bart van Lier:
Van de fanfare naar het Metropole: de klank in je kop

Een vertrouwd gezicht in de trombonesecties van de prominentste Nederlandse big bands is dat van Bart van Lier. Dat is al veertig jaar zo. De man, over wie in een juryrapport werd opgemerkt 'hij kan de uitersten van zijn instrument bereiken en doet dat op smaakvolle en artistieke wijze, waarbij techniek niet het uitgangspunt is, maar de muze dient', is ooit in de fanfare begonnen.

door Eddy Determeyer, januari 2007

Nee, hij is niet in een big band geboren, maar veel scheelde het niet. Trombonist Bart van Lier (Haarlem, 1950) debuteerde op zijn zeventiende in het VARA Dansorkest en verbond zich vervolgens aan achtereenvolgens Boy's Big Band, het Nederlands Jazzorkest, de big bands van Tony Nolte en Rogier van Otterloo, The Ramblers, The Skymasters, Peter Herbolzheimers Rhythm & Brass en de Joe Heider Big Band. Er zijn lulliger antecedenten denkbaar. Inmiddels is hij het oudste lid van het Metropole Orkest, waar hij in 1993 binnenstapte. "Een goeie sound van een trombonesectie, da's natuurlijk fantastisch," zo vat hij zijn muzikale filosofie samen.

Oren-embouchure
Wat zou hij, met zijn veertig jaar professionele ervaring, een arme amateurtrombonist aanraden die zijn lippen op een lastige concertmars kapot blaast? Simpel: proberen of je de toon die je in je hoofd hebt ("de ultieme klank") ook kunt zingen en vasthouden, en vervolgens naar je toeter kunt vertalen. "Dus eigenlijk intuïtief handelen naar wens. Zoveel mogelijk meezingen met wat je speelt. Er zijn verschillende manieren van denken," doceert hij. "De ene is om op 'n technische wijze tot iets te komen en de andere manier is om via de overdracht van klanken tot iets te komen, zodat je spieren op den duur automatisch werken. De grote leraren blijken op die manier les te geven. Die slaan dat mechanische over. Op mijn instrument is er een klassieke man in Zuid-Frankrijk en die zingt op dat ding als op een viool, da's Michel Bequet. Die kan technisch bijna niets uitleggen, maar is toch een groot leraar. Hij laat klanken dupliceren en speelt veel voor, en dan moet je die klank proberen na te doen. Hij zorgt ervoor dat mensen steeds die klank oppakken en dat ze ergens die spieren dan op een bepaalde manier iets laten doen. Eigenlijk is dat, als je zo'n leraar zou hebben, uiteindelijk beter. Want dat is spirituele voeding, zodat je eigenlijk je oren als embouchure gaat zien. In plaats dus van mechanisch. Ik heb zelf een mechanische leraar gehad en dat geeft stress. Ja...'

Herr Professor
Naast zijn praktijk van uitvoerend musicus geeft Bart van Lier ook les aan Codarts, het conservatorium van Rotterdam en is hij Herr Professor aan de Musikakademie van Stuttgart. Professor, suggereert de verslaggever met misplaatst gevoel voor humor, ben je in Duitsland al gauw. "Je moet echt een dag examen doen," reageert Van Lier fel. "Proefspel en in echt alle disciplines examen doen. Ik moest voor een volle zaal spelen, lesgeven, eerst een half uur met een kwartet, daarna een half uur met een leerling en een half uur een big band leiden en vervolgens anderhalf uur een rap met hen, ja. En dan word je nog gescreend door de universiteit. Binnenkomen is moeilijk. Had ik wel als voordeel dat ik al een jaar of dertig in Duitsland werk en ik geef ook al vanaf '77 les."

Je zou verwachten dat het niveau van de conservatoriumstudenten gestegen is, met al die nieuwe opleidingen. Maar zo eenvoudig ligt het niet. "Toen ik begon, in Hilversum, dat was in het begin van de jaren tachtig, had ik een waanzinnige lichting. Héle goede studenten. Daarna is het langzamerhand afgekalfd en slechter geworden. Nu trekt het weer een beetje bij."

Zurige boerencultuur
Zelf zette hij de eerste schreden op het muzikale pad in de fanfare van Loosdrecht: Nieuw Leven. "Alleen dat uniform lukte, de pet niet. Zwarte schoenen waren ook niet voorhanden, dus die werden met kachelglans gedaan en werden zilverkleurig. En dan gingen wij marsen, ik was een jaar of acht, negen, en ik dacht dat iedereen naar mijn zilveren schoenen keek, maar iedereen keek natuurlijk omdat ik zo klein was. Ik speelde kornet toen. Ja, da's wel echt een beetje zo'n zurige boerencultuur, hè. Je deed ook aubades. Als iemand vijftig jaar getrouwd was, moest de fanfare opdraven en die kwam dan ergens voor een boerderij te spelen. Dan werd er wat gezegd en dan was het zó koud, dat de ventielen wel eens bevroren. In die tijd had je dat allemaal niet, handschoenen. Je had ook gewoon dat koude mondstuk op je lippen. Nou ja, zo'n fanfare, dat was natuurlijk een enorm goede manier om met muziek in aanraking te komen."

Bij de melkboer
Ook zijn broers Erik en Kees zaten bij de fanfare. Die kwamen met een instrument thuis en Bart vond dat niet eerlijk; die zeurde net zolang tot hij ook bij het jeugdorkest mocht. "Zo ben ik maar een beetje begonnen, ik was zeven of zo. Er werd les gegeven bij de melkboer, vlakbij het vliegveld. Eerst rond de tafel, in de huiskamer. Later werd het wat groter en toen zaten we in het schuurtje bij de melkboer achter. Werden er over de volle breedte planken met een randje gemaakt en dan zat iedereen op van die schraagbanken achter die lessenaar. Bij de jeugdfanfare werd dan lesgegeven, door een trombonist van het Promenade Orkest. Ons 'Eerste Samenspel', allemaal van die dingen van Molenaar. En aan de wand van de schuur hing een heel platte tuba, dat was dan 'n voorbeeld van iemand die niet goed met z'n instrument was omgegaan. Die was dus eigenlijk niet waard om contributie te betalen. Zo ging het toen."

"Het gekke is, mijn indrukken van die fanfare staan zó goed op m'n netvlies. Vorig jaar liep ik in het verpleeghuis waar mijn vader zat om aan te sterken, in Loosdrecht, en ik zag opeens een man lopen – dat was een van die timmerlieden uit de jaren vijftig die dan zei: (bromt) 'Oh, weinig opkomst vandaag.' Die herkende ik zó aan z'n schaduw! Die was nu negentig – veertig, vijftig jaar later."

Buiginkjes en nuances
In die veertig, vijftig jaar is Bart van Lier weliswaar klein van postuur gebleven, maar toch uitgegroeid tot een trombonist van formaat. Wat nog eens onderstreept wordt op zijn meest recente cd 'Live At De Tor' (Maxanter MAX 75253). Van alle instrumenten benadert de trombone de menselijke stem het meest, wordt wel gezegd, en dat gaat hier zeker op. Met name wanneer Bart dempers gebruikt praat hij gewoon met je. Zijn fabelachtige techniek hoor je niet alleen in zijn prachtige toon, maar ook in de subtiele buiginkjes en nuances. In jazztermen hanteert hij, zou je kunnen zeggen, een soort West Coast-benadering. Pure schoonheid wint het van rauwe expressie. De jury die hem in 2000 de Jazz In Duketown Award overhandigde, zag het zo: 'De trombone is een eigenzinnig en misschien wel een lastig instrument. Het is Bart van Lier gelukt om deze schijnbare hindernissen uit te buiten. Zijn stijl kenmerkt zich door een vloeiende melodievoering, gekoppeld aan een fabuleuze techniek. Hij kan de uitersten van zijn instrument bereiken en doet dat op smaakvolle en artistieke wijze, waarbij techniek niet het uitgangspunt is, maar de muze dient.'

Dat houdt overigens niet in, dat hij nimmer op een foutje te betrappen valt. Maar elke noot die hij net niet dreigt te raken, wordt vliegensvlug en virtuoos omgetoverd in een onverwacht loopje of versierinkje. Dat hoor je deze middag ook in het Enschedese jazzcafé De Tor, waar de cd wordt gepresenteerd. Bart van Lier is gewoon moe. "Vorige week had ik, om maar een voorbeeld te noemen, twee dagen Metropole Orkest. Twee hele lange zitten, drie uur op de bühne. Dan kom je steeds om een uur, half twee op bed, dan ben ik donderdagavond klaar. De volgende dag zit je om acht uur weer in de auto. Dan moet ik een klassieke masterclass doen in Rotterdam, een hele dag. Slaap ik vier, vijf uur. Zaterdag weer een sextet met pianist Cees Slinger. En dan zondag met zes solostukken en van de week weer drie dagen in Rotterdam, hele lange dagen. Die verschillende items, die zijn heel zwaar. En nu ga ik twee weken op tournee door Duitsland," somt de trombonist op.

Toch heeft hij soms nog een gaatje om als gast met brassbands of fanfare-orkesten te werken. 'Ik ben drie jaar geleden nog wel bij die fanfare (Nieuw Leven, red.) geweest, toen bestonden ze zestig of zeventig jaar en ze wilden dat ik meespeelde in het orkest. Ik zei: 'Nou, ik wil wel een solostuk spelen.' Heb ik een klassiek stuk gespeeld, heb me de tyfus gestudeerd daarop om dat er weer uit te krijgen. Mijn twee broers zaten in het orkest. Ging geweldig."