Draai om je oren
Jazz en meer - Interview



home  
    
    
 

Eric van der Westen:
"Vrijblijvende muziek is dodelijk."

In het etablissement recht tegenover de ingang van het station in Tilburg praat Eric van der Westen gepassioneerd over composities en componeren, de teloorgang van een aantal speelplekken en over de kunst van het vrije improviseren.

door Jacques Los, januari 2006

"Toen ik tien was kreeg ik een gitaar van mijn vader. Rock en hardrock speelde ik. Stevige en energieke muziek. Op een gegeven moment speelde ik in een bandje waar geen basgitarist in zat. Toen ben ik maar basgitaar gaan spelen en dat heb ik jarenlang gedaan. Ik had eigenlijk amper les gehad. Dus, na mijn middelbare school ben ik naar de muziekschool gegaan om me voor te bereiden voor het toelatingsexamen voor het conservatorium. Ik kwam bij Rinus Raaymakers terecht en die zei 'speel maar eens een bluesje'. Ik speelde zo'n Status Quo-blues. Dat was de blues die ik kende. Van jazz wist ik nog helemaal niks. Ja, wel dixieland, van die 'blauwe blazermuziek', maar dat vond ik helemaal niks. Rinus moest er wel een beetje om lachen. Maar goed, Rinus adviseerde me een paar jazznummers in te studeren. Dan kon ik wel examen doen en dan zouden we wel zien. Nou, ik heb onder andere 'Au Privave' van Parker en 'Blue Bossa' ingestudeerd en ben naar Koos Serierse gegaan, die toen les gaf op het conservatorium in Rotterdam. Ik zei 'ik kom examen doen voor de vooropleiding'. Dat werd helemaal niks. Serierse lachtte me uit, zei 'wat kom je hier doen, joh' en stuurde me terug naar huis met de mededeling dat ik nog maar een jaartje hard moest studeren."

"Weer terug op de muziekschool kwam ik Steve Clover en Ron van Rossum tegen, die samen een workshop deden voor mensen die naar het conservatorium wilden. Ik haakte daarbij aan en ben toen contrabas gaan spelen. Het was keihard werken op de zaterdag. Eerst tweeëneenhalf uur theorie en dan nog zo'n stuk ensemblespel. In die periode heb ik ontzettend veel geleerd. Als een spons heb ik alles opgenomen. Na een half jaar werd ik wel aangenomen voor de vooropleiding van het conservatorium. Tijdens die workshop van Clover en Van Rossum moesten we ook jazzplaten kopen. Mijn eerste platen waren van Monk en Mingus. Ik had nog geen idee wat ik had aangeschaft. Ik vond het gelijk al geweldig. Die platen heb ik dan ook grijs gedraaid. Vanaf dat moment ben ik platen gaan zoeken en heb me al gauw gericht op de free jazz. Ik had niet zo veel met de mainstream (Oscar Peterson, Ray Brown). Dit was zo'n beetje voor in de tachtiger jaren. Mijn eerste Coltrane-plaat was 'Ascension'. Die vond ik werkelijk te gek. En nog steeds. Ik werd een echte jazzfanaat. Ook de originele oude meesters begon ik erg te waarderen. Uiteraard Parker en Gillespie, het Modern Jazz Quartet, Duke Ellington, enzovoorts. Dat zijn de mensen waar het allemaal vandaan kwam. Ik las ook boeken over jazz en zo langzamerhand nam ik kennis van de geschiedenis van de jazz. Ik ben niet zo'n adept meer van de huidige bekende mensen als bijvoorbeeld Brad Mehldau en Joshua Redman. Keith Jarrett was lang een favoriet, maar nu niet meer."

"Ik ging natuurlijk ook naar concerten. Het was echt de toptijd van de free jazz. Ik zag Ernst Reyseger, Ab Baars, Han Bennink, Misha Mengelberg en bassist Arnold Dooyeweerd. Toen ik Arnold hoorde wilde ik bij hem studeren. Dat is me uiteindelijk gelukt. Ik ging naar het conservatorium in Amsterdam, studeerde contrabas bij Dooyeweerd en zat in de klas van Misha, die compositie en contrapunt gaf. Vanaf het begin dat ik muziek maakte componeerde ik al, dus ook toen ik me bezig ging houden met de jazz."

"Op het conservatorium had ik al vrij snel een bandje geformeerd met onder anderen Henk Koekoek en Frank van Oosterhout. We speelden veel in Tilburg. Tijdens mijn studie in Amsterdam ben ik in Tilburg blijven wonen. Er was veel te doen in Tilburg, in het bijzonder de Paradox-scene. Dat is trouwens nog steeds. Er is iedere avond livemuziek. Ik heb overigens wel op een bepaald moment twee jaar in Amsterdam gewoond, maar ik aardde daar niet zo, zeg maar. Daarna heb ik nog een tijdje in Brussel gewoond. Dat was wel erg leuk, maar ik was toen al zo veel aan het reizen, dat ik zoiets had van ik moet nu echt een vaste eigen plek hebben. In 1990 ben ik afgestudeerd. Inmiddels speelde ik al bij Paul van Kemenade en in de Contraband van Willem van Manen. Dat heb ik tien jaar gedaan en bij Paul heb ik 15 jaar gespeeld. Direct na mijn studie deed ik ook mijn eigen projecten en kreeg ik opdrachten, onder meer een compositieopdracht voor de NOS. Ik bracht toen ook mijn eerste album uit. Ik speelde in clubs en op jazzpodia en werd veel gevraagd als sideman. Ik zat echt wel in veel bandjes, hoor. Zoals met Gé Bijvoet en Jeroen van Vliet. Voor bassist Wiro Mahieu deed ik veel invalwerk en commerciële dingen heb ik ook gedaan, het schnabbelen. In 1990 ben ik bij Jasper van 't Hof gaan spelen en die verbintenis bestaat nog steeds. Via Jasper leerde ik Kenny Wheeler kennen, met wie ik toen een tijd heb gespeeld. In die negentiger jaren heb ik ook veel in Zuid-Afrika gespeeld."

"In die tijd was ik ook bezig met een formatie die hoofdzakelijk akoestische kamer-improvisatiemuziek maakte. De groep heette IIQ en bestond verder uit Jeroen van Vliet, Eckhard Koltermann en Theo Jörgensmann. Jaren hebben we aan het concept gewerkt: hoe je echt vrij zou kunnen improviseren. Eens in de twee weken gingen we op zaterdag naar Duisburg en werkten we in de aula van de Musikschule keihard aan het bewustzijn van je eigen spel en de collectieve vrije improvisatie. In de geest van: wat doe je precies en waar gaat het eigenlijk om, wat is overdrachtelijk. Dat heeft uiteindelijk ook heel veel impact gehad. Ik had toen zoiets van 'ik wil niet meer als sideman werken. Ik wil mijn eigen dingen doen'. Ik reisde in die periode in Europa van de ene gig naar de andere en speelde met alle mogelijke jazzmuzikanten. Je wordt dat op een gegeven ogenblik zat. Het enige dat dat oplevert is een enorme bult ervaring. Het voedt vooral je routine. Momenteel doe ik dus hoofdzakelijk mijn eigen projecten. Uitzonderingen zijn het spelen bij Martin Fondse - zowel bij de Groove Troopers als het Oktemble - en Jasper van 't Hof."

"Ik hield er niet meer van sideman te zijn. Bij Paul van Kemenade heb ik het heel lang volgehouden. Ik heb daarvoor moeten vechten met mezelf. De band was verschrikkelijk goed en Paul is een fantastische blazer en een goed muzikant. We vormden een goede vriendenclub. Maar er kwam een moment dat ik het niet meer trok. Ik wilde mijn eigen plan trekken. Inmiddels hield ik me ook bezig met wereldmuziekachtige dingen. Met de Zuid-Afrikaan Louis Mhlanga heb ik een duo. We spelen in theaters en hebben het daar erg druk mee. Het is voor een groot publiek toegankelijk. Het is erg intens om als duo op te treden. Je moet alert blijven, want we improviseren ontzettend veel."

"Ik houd me ook zeer intensief bezig met het schrijven van muziek. Alles bij elkaar genomen kan ik me economisch gezien redelijk redden zonder noemenswaardige concessies te doen. Omdat ik eveneens met elektronica werk geef ik regelmatig soloconcerten. Dat gaat heel goed. Van financieel belang zijn de concerten die ik doe met Jasper. Het zijn veelal incidentele festivals. We spelen in heel Europa, maar het meest in Duitsland. Al die jaren heb ik af en aan met Jasper gewerkt met fantastische saxofonisten in het kwartet als Tony Lakatos, Bob Malach en Carlos Ward en nu met Ilja Reijngoud en Marcel Serierse, de zoon van Koos."

"Componeren is voor mij: iedere keer iets nieuws opschrijven. Het is geen - hoe zal ik het zeggen - systeembeheer. Van belang is dat het klinkt wat ik schrijf en of het te spelen is. Ik ben daarom een groot bewonderaar van Michiel Braam. Hij is één van de belangrijkste exponenten in de Nederlandse muziek. Het is iemand die datgene doet wat ik zou willen kunnen. Hij bijt zich vast in een manier van werken en houdt dat consequent vast en blijft daarbij vreselijk origineel. Michiel is een rascomponist. Hij heeft ook andere componisten bestudeerd. Hij heeft het allemaal uitgeplozen en weet het allemaal te plaatsen. Dat heb ik nooit gedaan. Ik heb daar ook niet de discipline voor. Vooral ben ik bang dat, als ik iets heel erg uitpluis, het niet meer boeit. Als ik weet wat het is, verliest het de magie. Ik ben er daarom niet aan toegekomen om bijvoorbeeld een half jaar alleen maar met compositie bezig te zijn, alhoewel ik het graag zou willen doen. Componeren vind ik toch wel één van de belangrijkste aspecten van mijn muzikale bewustzijn. Als ik muziek schrijf vind ik het allerbelangrijkste dat het lijkt of het heel eenvoudig is en dat het, zelfs in zijn eenvoud, verschrikkelijk moeilijk kan zijn. Ik probeer iets te schrijven zonder aan te geven wat de solist precies moet doen. Als ik soleer, probeer ik te spelen alsof ik de muziek voor het eerst zie. Proberen onbevangen te spelen en niet in herhalingen te treden. Ik probeer dus zo veel mogelijk iedere keer wat anders te spelen. Ik kan zelf wel twee uur lang spelen zonder dat ik dingen herhaal. In mijn composities is eenieder vrij om op welke manier dan ook te improviseren. Improviseren is een nieuwe compositie maken met de informatie die je hebt. Dus instant composing. Het kan dan gebeuren dat concerten op die manier geheel of gedeeltelijk mislukken. Dat is toch inherent aan de instant composing-manier van muziek maken. Ik vind dat ook geen ramp. Op cd's horen we uitsluitend de goede dingen. In werkelijkheid kan iets totaal mislukken. Musici zijn natuurlijk ook maar mensen. Iedereen heeft wel eens een offday. Veelal wordt dat trouwens met behulp van technisch vertoon verbloemd."

"Charlie Haden is zo'n instant composer. Sommigen vinden dat hij niet eens bas kan spelen. Maar af en toe weet hij geweldig te raken. Inderdaad, soms is het niet te pruimen. Maar, hij is wel altijd heel erg betrokken. Hij is altijd bezig met wat er op het podium gebeurt. Als je die connectie kunt maken, krijg je altijd een goede groep. De groep is altijd sterker dan de solist. Denk maar aan de topgroepen van Coltrane – het befaamde kwartet met McCoy Tyner – en Miles. Miles floreerde in het bijzonder in die groepen waarin zijn sidemen erg sterk waren. Mijn muziek is gebaseerd op de zucht naar vrijheid. Ook is het geënt op stemming. In die stemming improviseren is een aspect dat destijds ook bij de free jazz hoorde. Denk maar aan Albert Ayler. Ik ben dus in zekere zin nog steeds beïnvloed door de free jazz; die basisenergie, de soul, de blues, het bijna spirituele."

"Op het ogenblik ben ik uitgekeken op de vorm in de jazzmuziek. Het is zo'n beetje thema-solo-solo-solo-solo-thema en dat is het dan. Het thema is dan de aanleiding tot de improvisatie. Als je dan de vijfde solist hebt, is het thema dan wel relevant en heeft het nog ergens mee te maken?! Waarom zou je dan nog het thema als basis voor de improvisatie gebruiken. Dan vind ik het interessanter dat de improvisator over iets anders improviseert. Dat klinkt misschien wel heel vrijblijvend, maar dat is het niet. Free jazz is geen vrijblijvende muziek. Als het gespeeld wordt door goede muzikanten is het geenszins vrijblijvend. Vrijblijvende muziek is dodelijk."

"Het lijkt wel of jonge musici spelen als mannen van tachtig. Ik bedoel qua keuze wat ze doen. Ik heb het idee dat het respect voor de muziek er niet is. Het gaat meer over een kunstje leren en dat uitvoeren, dan over bezig zijn met de muziek. Waar gaat het om in de muziek?! Het gaat zeker niet om het spelen van een moeilijk stuk of het spelen als Wayne Shorter of John Coltrane. De muziek vraagt er om benaderd te worden vanuit vrijheid. Het idee dat je mag maken op dat moment wat jij wilt maken. Dat geeft een enorme verantwoordelijkheid. De essentie van de jazzmuziek is de taal die iemand spreekt. Bijvoorbeeld, als je Piet Noordijk hoort, die spreekt die taal. Hij speelt ook zoals hij is en dat is fantastisch. Dat is wat ik bedoel. Iemand die Noordijk naspeelt kopieert en gaat voorbij aan wat hij uit zich zelf zou moeten spelen. Het gaat om iemands eigen geluid en taal. Ik luister daarom ook nog steeds naar de originele jazzgrootheden die meer dan vijftig jaar geleden de grondleggers van de moderne jazz waren en naar al die andere innovators die sindsdien de jazz hebben ontwikkeld."

"Het is inderdaad zo dat het publiek enigszins aan het vergrijzen is. Dat is makkelijk uit te leggen: wat de boer niet kent vreet hij niet. Als je niet met jazz geconfronteerd wordt, dan ken je het ook niet. Wil je publiek genereren, dan moet je zorgen dat er aanbod is. Van het grootste belang zijn dan de media. Radio en vooral tv, kranten en tijdschriften, die hebben een groot publieksbereik. Waarom wordt er niet meer aandacht aan jazz besteed, aan geïmproviseerde muziek en modern gecomponeerde muziek? Dat kan toch makkelijk? Je kunt toch ook in de bestaande programma's John Coltrane, Miles Davis of wie dan ook draaien? Wat ze wel doen is een stukje Count Basie draaien als begin- of eindtune. Maar ertussenin is jazz uit den boze. En als er dan nog een serieus jazzprogramma wordt uitgezonden, zowel op radio als tv, is het altijd middenin de nacht. Wil je je als Nederland wel inzetten voor cultuur en educatie?! Wij – als musici – kunnen nog zo veel concerten geven, als niemand weet wat jazz is, komt er ook niemand op af. Wat nog het allerergste is, is dat de mensen (jongeren) die het nu niet weten over twintig jaar moeten beslissen over de kunstsubsidies. Dat wordt dan een groot probleem. Nu is het zo dat er voor ons wel wat subsidiegeld beschikbaar is, maar dat wordt alsmaar minder."

"Het is thans zeer slecht gesteld met de subsidiëring van de podia. Er zijn inmiddels al podia gesloten en andere hebben het aantal concerten verminderd, vanwege de enorme bureaucratie. Podia moeten enorme hoeveelheden papier invullen en afleveren om aan het voor hen gereserveerde bedrag te komen. Het is een trieste situatie. We krijgen hier hetzelfde als in Amerika. Dat betekent meer spelen in kroegen. Dat betekent dat het trio van pianist Bill Evans in New York in de Village Vanguard speelt en dat je het gerinkel van de kassa en het geklets van het publiek hoort. Dat een aantal podia verdwenen zijn, heeft ook te maken met de eisen die de wetgever stelt. Het podium moet beleidsplannen indienen en op tijd subsidie aanvragen; als je daaraan niet voldoet krijg je geen geld. Ik vind het schandalig. Waar gaat het dan over?! Eén keer per week of zo speelt er een band. Het gaat toch over peanuts. En wat zo erg is: bovenaan zit Medy van der Laan (Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) op een pot van ik weet niet hoeveel miljoen. Dat is dan allemaal voor de cultuur, maar hoeveel komt er onderuit die pot voor de jazz en andere kunstvormen? Die pot is een trechter. Onderaan vloeit nog wat voor de jazz uit de trechter. Bovenaan zit dus Medy met haar ambtenaren, die het grootste deel opslokken, dan komt het Concertgebouworkest en dat soort instituten en dan de rest, waaronder de beeldende kunst en de jazz. Dus die laatste twee hebben het helemaal niet best. In Duitsland bepaalt de lokale overheid wat er met het cultuurgeld gebeurt. Hoe kan het nou toch zijn dat ik met Jasper van 't Hof in Duitsland goed ontvangen word, in een goed hotel kan, dat de faciliteiten goed zijn en het honorarium navenant is? Dat er dus een fatsoenlijk budget is? Waarschijnlijk ook voor de PR, want wij spelen vaak in zalen met 700 à 800 man."

"In Tilburg ben ik erg betrokken bij het muziekgebeuren. In 013 kom ik veel, omdat ik nu dus ook bezig ben met elektronische muziek. Vier jaar geleden ben ik met de groep E-Quad begonnen. We maken eclectische muziek. Dus: invloeden uit de alternatieve pop en andere genres, maar wel met improvisaties. De groep bestaat uit een zangeres, drumster, drummachine, sound design en saxofonist Guido Nijs. We gebruiken allerlei effecten. Wat het jazzpodium Paradox niet aankan wat betreft de jazz en aanverwanten, dat komt in 013: onder anderen Joe Zawinul, Richard Bona, John Scofield, dus zeg maar de popjazz. De samenwerking tussen 013 en Paradox is heel goed. In Paradox wordt vrij veel jazz en geïmproviseerde muziek geprogrammeerd. Het is regelmatig uitverkocht. De inkomsten bestaan uit subsidies, entreegelden en – niet te vergeten – de baromzet. Ondanks al de problemen die er natuurlijk zijn, draait het erg goed dankzij een geestdriftig aantal vrijwilligers. Vroeger is Paradox gekocht door een groot aantal musici. Het is een eigen pand. Er zijn overigens wel eens benefietconcerten geweest om de hypotheekrente te kunnen betalen. Dat Paradox destijds is ontstaan uit een muzikanteninitiatief staat borg voor een grote betrokkenheid en continuïteit."

"Helaas is het nu dus zo dat door alle mogelijke bezuinigingen en strengere eisen een aantal redelijk belangrijke podia verdwenen is en dat bij sommige nog bestaande podia het aantal concerten is verminderd. Denk maar aan de Toonzaal in Den Bosch, Gigant in Apeldoorn, Alkmaar is weg, Den Helder ook, Gouda is niet meer, de Purmarijn, Middelburg, de SLIM heeft nauwelijks activiteiten, in Nijmegen is geen jazzpodium meer, Kunsthuis Velp doet incidenteel nog wel eens wat, Groningen is moeilijk, Wilhelmina in Eindhoven heeft de helft van het aantal concerten moeten inleveren, in Baarle-Nassau doen ze nu nog maar maximaal twee concerten per jaar en Breda heeft ook geen podium meer. Je merkt dat natuurlijk. Het is erg moeilijk om met je groepen ergens te kunnen spelen. Momenteel heb ik een kleine tournee met mijn band Quadrant Extended. Dat kan alleen maar omdat ik voor die grote groep subsidie heb gekregen. De podia kunnen de band voor een zeer schappelijke prijs contracteren. Zelfs dan is het nog moeilijk een tournee van zo'n vijf tot zes concerten te regelen."