Draai om je oren
Jazz en meer - Interview



home  
    
    
 

Tonny Nüsser, vader van alle jazzdrummers

Tonny Nüsser introduceerde na de oorlog het moderne, op Amerikaanse leest geschoeide drummen in Nederland. Zijn Atlantic Quintet geldt als het eerste bopcombo van het land. "Bebop-orkest? Nee, dat vind ik een groot woord," relativeert hij zelf.

door Eddy Determeyer, mei 2007

Het is bijna onvoorstelbaar in de multi-percussieve wereld van nu, maar er is een tijd geweest dat er in Nederland niet werd geswingd. De vooroorlogse drummers in onze jazz- en dansorkesten hadden niet alleen hoegenaamd geen techniek, ze hadden evenmin benul van timing en swing. Veel verder dan een soort militaristische hoempa kwam het merendeel niet. Zelfs The Ramblers, onze nationale trots, begonnen pas in de oorlogsjaren te swingen. Ik maak me sterk dat Kees Kranenburg, hun drummer, flink op zijn donder heeft gehad van Coleman Hawins en Benny Carter, twee prominente Amerikaanse saxofonisten die hier in de jaren dertig veelvuldig optraden en hun stempel op een hele generatie muzikanten hebben gedrukt.

Regressieve dixieland
Het nieuwe bopdrummen, zoals dat een paar jaar later door Kenny Clarke, Max Roach en anderen werd ontwikkeld, kreeg in Nederland aanvankelijk geen weerklank. De oorzaak daarvoor is simpel: grammofoonplaten werden gedurende de eerste naoorlogse jaren slechts mondjesmaat geïmporteerd en schijven van kleine labels als Savoy, Manor en Musicraft, waarop de nieuwe jazz gedocumenteerd werd, waren al helemaal onvindbaar. Mede daardoor kon de populariteit van de Dutch Swing College Band met zijn regressieve Chicago-dixieland ongekende proporties aannemen – met in zijn kielzog dozijnen andere oude stijl-orkestjes.

Dat het Nederlandse slagwerk in die tijd toch volwassen werd, mag op het conto van Tonny Nüsser (84) geschreven worden. Ironisch genoeg was hij tevens de feitelijke oprichter van het Dutch Swing College, hoewel hij zelf tijdens de oorlog reeds een modernere koers was gaan varen. "Ik bedoel het niet ijdel, maar in de tijd dat de drummers alleen maar roffels konden spelen en om-en-om, hè, snel (de veteraan demonstreert het met zijn handen op de tafel, ED) daar wat dingen mee probeerden te doen, toen kwam ik als beginnende drummer met een techniek die nog niet vertoond was, op het hele continent niet. Omdat ik heel toevallig, ik noem het 'de sleutel' had voor hogeschool-techniek, voor paradiddles. En daar ben ik op voort gaan borduren en studeren, met dubbelen en omkeringen en van alles. En dat had niemand!"

Die sleutel was hem in handen gespeeld door een toevallige bezoeker van een optreden in Utrecht. Die kwam tijdens de pauze op hem af en vroeg hem of hij de nieuwe Amerikaanse ritmen al kende. Nou nee, Tonny had geen idee. De kennelijk deskundige bezoeker vertelde hem dat hij voor de oorlog regelmatig in New York kwam en demonstreerde hem de ritmen die op 52nd Street werden geslagen. Hij kon die bovendien in notenschrift demonstreren. Nüsser, die al bekend was met Gene Krupa van wat 78-toeren platen met Benny Goodman ("na de oorlog moest ik ook een Slingerland-drumstel hebben, omdat Gene Krupa daarop speelde"), ontwikkelde zich met de nieuw verworven kennis snel verder. "Gene Krupa, die speelde ik helemaal weg wat dat betreft! Want ik was doorgegaan waar hij gestopt was. Dus alle drummers kwamen kijken en luisteren – alsof ze water zagen branden! Ik was ineens een soort wonderkind."

Aardappelen en meel
Geboren in Rotterdam groeide Tonny Nüsser op in Den Haag, dat mede dankzij de nabijheid van Scheveningen en de dancings aldaar, van meet af aan een belangrijke jazzstad was. Aanvankelijk ambieerde Tonny, die verdienstelijk tekende en schilderde, een loopbaan als illustrator, maar de muziek trok uiteindelijk toch sterker. Het werd serieus tijdens sessies met pianist "Frans Vink, Peter Schilperoort en wat jongens van de oude Swing Papas, van voor de oorlog en met Eddie Hamm aan bas en zo. Dat deden we dan in Diligentia in Den Haag. En dan deed mee op drums, want dat was een swinger, de vader van John Engels, de oude Jan Engels. En die kon op een keer niet. Nou ja, destijds waren er toch niet zoveel drummers. En ik kreeg al 'n héél klein minimaal beetje naam in het amateurcircuit. Toen hebben ze mij gevraagd en ik kwam, speelde en overwon. En vanaf die tijd ben ik in die kliek gebleven. Een mixture speelden we: beetje mainstream, maar toch wel Dixieland, met van die Chicago-achtige stijl van voor de oorlog."

Nüssers ambities reikten evenwel verder dan een beetje op 'Baby, Won’t You Please Come Home' jammen met de Haagse boys. Samen met Frans Vink ("die speelde in die Teddy Wilson-sfeer, een van de weinigen die het helemaal doorhad") wilde hij een swingcombo in de Goodman-stijl beginnen. Tonny haalde er een vriend bij die bas speelde, Henny Frohwein, en Frans had een kameraad die op klarinet en saxofoon aardig uit de voeten kon, de al genoemde Peter Schilperoort. Dat kwartet was in 1943 het begin van de Dutch Swing College Band. Tonny's vader had een zaak in textiel en doordat hij stoffen kon ruilen tegen aardappelen en meel en ander voedsel heerste er nooit gebrek in huize Nüsser. "Peter en Frans leden echt heel veel honger. Ik chanteerde ik die jongens min of meer om te repeteren, want ik wou dat kwartetje van de grond hebben, doordat ze bij ons konden eten. En ik zie me ook nog met m'n fiets naar die jongens toe gaan in Den Haag, om pannetjes eten te brengen. We hebben er toch wel een aantal jongens doorheen geholpen. Want ik had fijne ouders en wij hadden overvloed."

"Er werd gerepeteerd met leuke arrangementjes van Frans Vink en het werd een redelijk modern kwartet. En toen kwam die bevrijdingsdag in 1945, toen kwamen we naar buiten en speelden we bij - hoe heet het ook alweer - ik geloof St. Regis. Het was een mooie dag, het was 5 mei hè, het was binnen druk, daar speelden we met het kwartet en buiten was het een hele happening."

Naijver en achterklap
Deze legendarische markering van de nieuwe vrijheid geldt sindsdien als de geboorte van de Dutch Swing College Band – die in feite dus al twee jaar bestond. Het duurde niet lang of er kwamen meer blazers bij en de aanvankelijke Ellington-oriëntatie verschoof allengs richting Dixieland. Ook omdat hij voortdurend aanbiedingen kreeg, hield Tonny Nüsser het na een jaartje voor gezien en ging hij met andere combo's en amusementsorkestjes aan de slag. In 1949 richtte hij, andermaal met Henny Frohwein, het Atlantic Quintet op, dat algemeen als de eerste bopgroep van Nederland wordt gezien. "Dat vind ik een beetje te zwaar aangezet," zegt hij bescheiden. 'We hadden invloeden daarvan, maar een echt bebop-orkest, nee, dat vind ik een groot woord. Je hoorde er toch de mainstream wel doorheen, niet wat Dizzy Gillespie of Charlie Parker deden. Dat was 'te ver'. Die waren harmonisch een stuk verder. Het had wel aardig wat invloeden en we kregen er veel succes mee. Maar na een tijdje zag ik de rompslomp van het leiderschap niet meer zitten." Hij droeg de band over aan Frohwein en gedurende de jaren daarna werkte Nüsser met zo'n beetje alle toporkesten van het land: Ted Powder, de Millers, het Rob Pronk Sextette, enzovoorts. In 1954 bezette hij de eerste plaats in de populariteitspoll van het blad Rhythme. Met 42% van de uitgebrachte stemmen vergaarde hij er ruim tweemaal zoveel als zijn naaste rivalen samen: Wessel Ilcken en Cor van den Berg.

Rond 1960 zakte de jazzscene wat in en bovendien was de drummer de naijver en de achterklap van het wereldje spuugzat. Een aanbod van cabaretier Toon Hermans kwam als geroepen. Steady werk, dat afgezien van het voortdurende reizen weinig méér van hem vergde dan een brede grijns om elke witz van de baas.

Waanzinnige techniek
Maar uiteraard kroop het bloed waar het niet kon gaan en zo was hij eind jaren zestig weer achter de kit bij de Millers te vinden en begeleidde hij ook jarenlang entertainer Pia Beck. Daartoe diende hij wél zijn techniek duchtig bij te schaven, omdat hij bij Toon Hermans immers niets te doen had gehad. Het viel hem zwaarder dan het eigenlijke leren drummen, vijfentwintig jaar eerder. Tot verbazing van vriend en vijand lukte die transformatie. Als er al iets aan Nüssers drummen was veranderd, was dat hij nog beter was geworden. De oorspronkelijke fascinatie voor Gene Krupa en Buddy Rich bleef in zijn werk hoorbaar, maar qua timing en breaks was hij meer richting - zeg - Roy Haynes gegroeid.

En toen sloeg het noodlot toe. Een slopende ziekte haalde hem uit de roulatie en bezorgde hem, nog erger, een doof oor. Tonny Nüsser kon zijn werk als begeleider niet langer behoorlijk doen en moest zich, ironisch genoeg, meer en meer tot drumsolo's beperken. Hij werkt inmiddels niet meer – niet zó vreemd als je 84 bent. Al moet daar gelijk aan worden toegevoegd dat Roy Haynes voornoemd, 81, nog altijd als een jonge god speelt.

Verbitterd, nee, daarvoor heeft Nüsser teveel goede tijden meegemaakt. Maar toch: "Ik bedoel dat niet ijdel, maar ik stond hier na de oorlog op eenzame hoogte. Want wat ik deed was grensverleggend. Niemand had die waanzinnige techniek en ik zat overal bij en ik kan het allemaal bewijzen. Maar je bestaat ineens niet meer. Als je het vak uit bent – Tonny Nüsser? Nooit van gehoord."