Draai om je oren
Jazz en meer - Interview



home  
    
    
 

Jozef Dumoulin:
'Ik haat mijn Rhodes'

De jonge pianst/Rhodesspecialist Jozef Dumoulin werd met liefst drie bands geselecteerd voor de Flemish Jazz Meeting. Een gesprek over doe-het-zelfmuzikanten, rommelpiano's en het enigma genaamd Mauro Pawlowski.

door Bart Cornand, augustus 2005 (foto: Jos L. Knaepen)

Jozef Dumoulin (foto: Jos L. Knaepen)In enkele jaren tijd is pianist Jozef Dumoulin (1975) uitgegroeid van een veelbelovend pianist tot een wizard op de Fender Rhodes die je gezien móést hebben. De groei van zijn cultstatus loopt gelijk met de groei van het aantal bands waarin hij speelt: van Octurn tot Mâäk's Spirit, van Lidlboj tot Othin Spake, van Erwin Vann tot Bhedam. Ooit was zijn uitvalsbasis Izegem de stad van borstels en schoenen, vandaag is het de stad van Dumoulins piano en Fender Rhodes.

In je beginjaren heb je koppig je eigen weg gezocht in de muziek, zonder echte vorming. Is dat op termijn een voordeel geweest?
"Ik heb het een tijdje alleen proberen uit te zoeken, al was het toen helemaal niet duidelijk wat 'het' zou moeten zijn. Ik was constant met muziek bezig, maar pas later begreep ik dat jazz een goeie kapstok was die ik kon gebruiken om dingen te leren en om met mensen samen te spelen. Ik speelde piano in de kerk, en ik heb een keer of twee in een popgroepje gespeeld maar dat zei me niet veel. Ik bracht vooral veel tijd door in de mediatheek van Izegem, op zoek naar interessante platen. Rond mijn twaalfde vond ik amusementsmuziek als Mike Oldfield en Focus heel goed, tot mijn broer me rond mijn zestiende een soloconcert van Keith Jarrett liet horen. De echte klik is er een jaar later gekomen, toen ik een boekje over Miles Davis kocht. Van dan af ben ik doelgericht naar opnames van hem en zijn muzikanten gaan zoeken."

En dan toch voor het conservatorium gekozen. Waarom?
"Ik ben pas op mijn twintigste naar het conservatorium van Brussel gegaan. Tegen die tijd wou ik niets liever. Op mijn achttiende was ik al toegelaten, maar mijn omgeving zag daar geen brood in. Ik heb me toen op mijn andere passie gegooid en ben psychologie gaan studeren, in combinatie met het conservatorium. Na twee jaar heb ik mezelf gedwongen om te kiezen. Ik hield te veel van beide studierichtingen om ze maar half te doen. Het is Brussel geworden."

Daar kreeg je vooral les van Diederik Wissels, en later ook wat van Nathalie Loriers. Welk advies van hen is het meest blijven hangen?
"Van Nathalie heb ik vooral haar methodische manier van werken opgestoken, iets wat ik zelf totáál niet had. Van Diederik heb ik vooral zijn passie voor heel veel verschillende soorten muziek onthouden. Hij stopte me constant cd's toe met de meest uiteenlopende stijlen, en dat heeft me gemotiveerd om echt in de muziek verder te gaan."

Je bent vrij plots overgestapt van piano naar de Fender Rhodes, waar je een specialist in bent geworden. Wat was daar de aanleiding van?
"Het is heel toevallig gebeurd, zoals dat gaat. Eind 1999 speelde ik elke week in De Muze in Antwerpen, en ik werd gek van de piano die daar stond. Ze was niet erg goed, en er waren altijd problemen met de PA. Op een dag was ik het zat en besloot ik mijn Rhodes mee te nemen. Het leek me interessanter dan een digitale piano. Dat ding stond al jaren thuis tegen de muur maar ik had er nog nooit op gespeeld. Daarna heb ik een paar effecten gekocht, en ik moest toegeven dat ik de klank wel tof vond. Met de tijd merkte ik dat ik vaker Rhodes dan piano speelde."

Van welke andere Rhodes-specialisten kun je genieten?
"Ik luister nooit naar andere muzikanten die Rhodes spelen. En noem me alsjeblief geen specialist. Ik vind de Rhodes op zich een rotinstrument. Als ik die effecten niet had, zou ik er nooit op willen spelen. Het is een instrument zonder dynamiek, en de rare boventonen bepalen je spel. Die dingen kan ik gelukkig opvangen dankzij mijn effecten."

Op de Flemish Jazz Meeting stelde je het trio Othin Spake voor, met Teun Verbruggen op drums en Mauro Pawlowski van dEUS op gitaar. Volgens jullie bio spelen jullie emo, freejazz en noise. Jullie mikken duidelijk op een groot publiek!
(lacht) "Ik heb die omschrijving niet verzonnen maar het slaat wel aan in één zin, niet? Het is een heel jonge band; totnogtoe hebben we nog maar één concert gedaan. Ik had Mauro nog nooit gezien, laat staan dat ik met hem gespeeld had. Op een zondagmiddag zijn we in de Archiduc in Brussel gewoon samen gaan zitten en hebben we twee sets gespeeld. Achteraf heeft Teun beslist dat hij met deze groep verder wou. De spontaniteit van die ontmoeting trekt me erg aan. Het leunt heel dicht aan bij waar ik vandaan kom. En Mauro is voor mij een grote revelatie geweest. Ik denk niet dat hij een jazzachtergrond heeft, en hij probéért ook geen jazz te spelen. Vreemd genoeg werkte alles wat we uitprobeerden. Ik hoef me zelfs geen zorgen te maken over technische zaken - de onderbouw van de akkoorden, herhalingen en songstructuren… Hij is bijzonder muzikaal. "

Je hebt ook een eigen nieuw trio, Lidlboy, met Bo Van der Werf op bariton en Eric Thielemans op drums. Dat blijft vooralsnog ondergronds?
"Klopt. Daar wil ik eerst nog het een en ander mee uittesten, daarvoor kwam de Jazz Meeting te vroeg. Maar ik kom wel langs met Octurn en Mâäk's Spirit. Bij Octurn zit ik nu een jaar of twee, sinds Dré Pallemaerts er op elektronica is bijgekomen. Ik heb veel respect voor de muzikanten in die band. Het is hen echt om de muziek te doen, en vooral: conceptueel - waar het melodisch, harmonisch en ritmisch naartoe gaat - kan ik er helemaal inkomen."

Schuilt er, zoals bij de rest van Mâäk's Spirit, ook in jou een Afrikaan?
"Niet echt, ik leun dichter aan bij Oost-Europa. Maar momenteel bekijk ik met (trompettist) Laurent Blondiau wat we in het najaar met enkele muzikanten uit Mali kunnen doen. In april ben ik met hen voor het eerst twee weken in Afrika geweest. Het trekt me bijzonder aan, want het is een energie die heel anders is dan de onze. Ik heb een plaat of dertig meegebracht uit Mali, en ik luister nog altijd naar dezelfde. Werk genoeg."