Draai om je oren
Jazz en meer - Interview



home  
    
    
 

Hans Dulfer:
"Als iemand speelt moet dat een reflectie van zichzelf zijn."

Stipt zeven uur 's avonds komt Hans Dulfer aanlopen naar Alto in Amsterdam. De kroeg waar hij later moet spelen is nog gesloten. Het interview zou daar plaats vinden. Nu begeven we ons naar de bar van Americain op het Leidseplein. Het sonore stemgeluid van Dulfer vult de hoek waarin we hebben plaats genomen. Het interview is begonnen...

door Jacques Los, april 2004

Hans Dulfer"In 1957 ben ik begonnen in een bandje te spelen met Clous van Mechelen. We speelden hardbop en deden mee aan het Loosdrecht Jazzfestival. Ik was vooral geïnspireerd door de 'oude' saxofonisten: Ike Quebec, Coleman Hawkins, Don Byas en honkers als Big Jay McNeely. Saxofonisten met een 'vet' geluid. Op een gegeven ogenblik hoorde ik de eerste plaat van Ornette Coleman en iets later Albert Ayler. En natuurlijk ook Archie Shepp. Begin zestiger jaren. Ik vond dat fantastisch, echt te gek. Het was volkomen nieuw."

"Met de Rotterdamse pianist Peter Snoei had ik in een café een vast engagement en we speelden toen een soort van moderne Coltrane avant la lettre. Er was toen in Rotterdam een avant-garde beweging met onder anderen Jules Deelder en wijlen C.B. Vaandrager. Zo kwam ik dan ook in contact met Willem Breuker. Met de Amerikaanse voorbeelden kwam er al vrij snel een behoorlijk goede avantgarde jazzscene opzetten. Ik ben ook nog in 1964 als een soort groupie met Albert Ayler meegereisd tijdens een Europese tournee. Ik was helemaal in de ban van de nieuwe jazz. Breuker en ik hebben samen nog aardig wat dingen gedaan. Ik heb veel respect voor Breuker. Hij krijgt het toch maar voor mekaar met zijn Kollektief de hele wereld over te reizen. Het respect is overigens wederzijds, want ik speel regelmatig op zijn Klap op de Vuurpijl festival. Wij beiden kregen vaak te horen dat wij niet goed konden spelen. Maar ja, wij zijn wel zo'n beetje de enige muzikanten die de hele wereld over gaan. Als mijn dochter in China speelt komt ze geheid Willem Breuker tegen, weet je. Er zijn in Nederland betere muzikanten, maar die zijn niet zo ver gekomen. Dat eigenzinnige van zowel Breuker als mij heeft ons aardig wat internationale faam opgeleverd."

"Ik ken mijn beperkingen. Ik ben lang niet zo muzikaal als mijn dochter Candy. Zij heeft een absoluut gehoor. Nou ja, je hebt dat of niet. Ik heb wel veel doorzettingsvermogen. Ook heb ik me erg in de jazz verdiept. De geschiedenis, dat vind ik belangrijk. Ik ben van de school Coleman Hawkins, het brede geluid. In die zin ben ik een ouderwetse blazer. Hier in Amsterdam had je meer van die mensen met een breed geluid: Rinus Groeneveld en Jan Cees Tans. Met hen heb ik nog het ATO (Amsterdams Tenoren Onderzoek) geformeerd. In het algemeen hoor je in de pop/rock jazz het geluid van Michael Brecker te hebben. Maar dat wil ik niet. Ik vind Archie Shepp een prachtig voorbeeld. Hij speelt altijd moderne muziek maar met het geluid van Ben Webster, Sonny Rollins, Paul Gonsalves en zo. Ik heb trouwens, over oude meesters gesproken, nog nooit zo modern over de akkoorden horen spelen als Don Byas. En neem de soli van Coleman Hawkins, de appergio's die hij maakt, hoe die in elkaar zitten, hoe ontzettend ingewikkeld. Zo wordt tegenwoordig niet meer gespeeld. Zo'n Joe Lovano haalt het qua moderne speelwijze niet bij Hawkins en Byas."

"In vroeger tijden, 1920-1930, studeerde iedereen zich gek op de sax om zich wat geluid betreft te onderscheiden. Het lijkt er nu wel op dat iedereen probeert hetzelfde geluid te produceren. Wat ik dan toch weer goed vind van Lovano is dat hij zeker een eigen geluid heeft. Ik vind het belangrijk dat je in je geluid je eigen persoonlijkheid brengt. Kijk, ze kunnen van mij alles zeggen, maar ik speel zoals ik ben, zoals ik praat. Als iemand speelt moet dat een reflectie van zichzelf zijn. Willem Breuker heeft dat ook. Die avantgarde jazz werd al spoedig, vooral door toedoen van Breuker, met Europese muziekinvloeden - marsmuziek, Kurt Weil, volksliedjes - gemengd. Dat ging uiteindelijk een kant uit die ik niet zo zag zitten. Ik speel het liefst veel improvisaties zonder iets af te spreken. Van belang is dan natuurlijk wel dat je op dezelfde golflengte zit en een gelijkwaardig niveau hebt."

Hans Dulfer"Ik merkte dat op die avantgarde jazz weinig mensen afkwamen. Leuk vond ik dat niet. Het liefst speel ik voor veel mensen. Je begrijpt, ik wilde beroemd worden! Ik had toen al het idee om die hedendaagse jazz op een andere manier te spelen. Met een soort latin of Afrikaanse achtergrond en zo kwam ik terecht bij de ritmesectie van Max Woiski. Dat werd dus jazzy wereldmuziek en het begin van de Perikels. Ik had allerlei nationaliteiten in de band: Antillianen, Marokkanen, Syriërs en Israëliërs. Het was een grote groep en ik kon lekker over de begeleiding heen spelen en improviseren, gieren en piepen. En heel Amsterdam ging uit zijn dak. Ik werd overal gevraagd, het was modern en toch leuk. Er zijn in die tijd drie platen gemaakt waarvan 'Red Red Libanon' nog een redelijke hit is geweest."

"Tien jaar heb ik in het Theo Loevendie Consort gespeeld. We hebben een plaat gemaakt tijdens het Laren Jazz festival. Na tien jaar hield ik het wel voor gezien en vertelde dat Theo. Sindsdien heb ik hem amper meer gezien. Tegelijkertijd had ik ook nog de groep Heavy Soul Inc met Bennink, Willem van Maanen en Maarten van Regteren Altena. We speelden in Paradiso en hadden aardig wat succes. Ze vroegen me daar de jazzconcerten te organiseren. Dat was op de woensdagavonden. Ik regelde dan vaak op het laatste moment de musici. Ik wist wel zo ongeveer wie er wanneer in Europa toerde. Er kwamen altijd veel mensen naar Paradiso. Bert Vuijsje schreef eens: 'De jazz is helemaal terug. 1500 Man in Paradiso'. Dat soort berichten genereert altijd weer extra veel mensen. Er ontstond een goede sfeer. Ik had allang de stoelen uit Paradiso gehaald. Er werd vaak lekker gedanst en er kwamen ook veel jonge popliefhebbers. Ik liet ook de musici in verrassend samengestelde formaties spelen. Ik heb Clifford Jordan, Dexter Gordon, Don Byas, Ben Webster, alle grote Amerikaanse muzikanten in Paradiso gehad. Natuurlijk ook de bekende Nederlandse groepen, zowel Breuker als Harry Verbeke, noem maar op. Vaak was Paradiso uitverkocht."

"In die tijd was ik ook nog autoverkoper. Overdag liep ik in een net kostuum. 's Avonds moest ik dan nog naar klanten toe en even zo vaak daarna nog ergens spelen. Ik rende dan naar mijn auto, kleedde me daarin om in mijn jazzoutfit en haastte me om op tijd te komen voor het optreden. Tot diep in de nacht spelen en drank en drugs en de volgende dag stond ik weer in m'n nette pak auto's te verkopen. Dat heb ik zo'n 20 tot 25 jaar volgehouden. Krankzinnig eigenlijk. Maar, denk erom, ik was een goede verkoper. Ik heb twee keer de 'GM Car Sellar Award' gewonnen! Zo! Het gemeenschappelijke van auto's verkopen en jazz spelen is, dat je een verhaal moet vertellen en het aan de man moet brengen."

"Nadat er een eind kwam aan mijn carrière in de autobusiness, heb ik me volledig op de muziek en aanverwanten gestort. Ik had een column in Oor, een radioprogramma bij de VPRO, ik schreef in Jazzwereld en Propriacures en schreef zeer veel ingezonden brieven. Ik was het met veel zaken niet eens, vandaar. Financieel miste ik toen wel mijn baan. Ik had namelijk tamelijk goed verdiend in die autobranche. Ik heb dan ook ogenblikkelijk gesolliciteerd op de functie van directeur van Paradiso. Gelet op de bemoeienissen die ik vroeger had in Paradiso werd ik aangenomen. Er speelde toen al een controverse tussen de staf van Paradiso en het bestuur. Ik heb er uiteindelijk een tweetal jaren gewerkt, maar was blij dat ik die tent kon verlaten. In die Paradiso-periode heb ik een bijzondere en zeer succesvolle honkers and screamers-avond georganiseerd met Sil Austin, Lee Allen en Boots Randolph."

"In de Paradiso-tijd heb ik Tough Tenors opgericht. Met die formatie heb ik verschrikkelijk veel succes gehad. Het was geweldig om al die jaren met Boris van der Lek te spelen. We konden muzikaal op het podium goed met elkaar communiceren. Het is jammer dat Boris niet zo'n prater is en problemen niet uitspreekt. Hij heeft de band plotseling verlaten. We hadden op een groot festival in Japan gespeeld. Daar waren ook veel Amerikaanse acts, maar wij waren de topattractie. Het was fantastisch, veel publiek, groot succes. Alles was in orde: goed geluid, goede plek, fantastisch podium, goed hotel, goede betaling. Een geweldige belevenis. Maar ja, toen kwamen we 's maandags terug in Amsterdam - nog steeds in een euforische stemming - en moesten we dinsdag in de kroeg Casablanca spelen. Andere koek dus. Maar het was nog: "tot morgen in Casablanca". Nou, vanaf toen heb ik Boris niet meer teruggezien. Ik weet tot op de dag van vandaag niet waarom hij is weggebleven. Ik vind het wel erg jammer, want Boris is een fantastische blazer. Wij voelden mekaar erg goed aan. Zonder dat wij iets afspraken zetten we vaak dezelfde riff in. Wij wisten gewoon dat je in bepaalde nummers onder de solist juist die ene riff moest inzetten."

"Midden jaren negentig wilde ik weer wat anders en raakte ik geïnteresseerd in house en beats en wilde daar wat mee doen. De cd 'Big Boy' is toen geproduceerd. Ik vond het leuk om te doen. Onder mijn soli werd van alles gesampled: flarden Art Pepper, Ike Quebec en zelfs Yma Sumac, de Peruaanse zangeres met een bereik van 6 octaven. Ik vind het te gek om die mensen, die niemand eigenlijk meer kent, in de begeleiding te mixen. Dat album is dus een grote hit in Japan geworden. In 1995 zijn we op tournee gegaan in Japan, waar inmiddels de single 'Hyperbeat' een gouden plaat is geworden. Omdat die 'Big Boy'-cd zo'n succes had, vroegen mensen me dat ook live te gaan doen en dat is dus wat ik momenteel doe met bassist Eric Barkman, DJ Kikke en rapper Helder. Het gekke is dat ik met die band voor alle mogelijke mensen speel: de regering, de ambassadeur van Amerika, Heineken, reisverenigingen, Hells Angels, en overal waar we komen gaan ze uit hun dak."

"Mijn kracht is, dat ik welke muziek dan ook kan verkopen op het podium. Wat ik speel is niet echt commercieel, maar ik maak het commercieel; een praatje op het podium, mensen erbij betrekken, mensen laten dansen. Ik probeer het publiek toch een beetje in te pakken. Van Archie Shepp heb ik geleerd dat je je moet aanpassen aan de omstandigheden. Hij speelde ooit in de Doelen in Rotterdam en zette nogal heftig in, zodat het publiek begon te morren en aanstalten maakte te vertrekken. Hij zag dat en begon 'The Shadow Of Your Smile' te spelen en na een anderhalf uur durend concert stond iedereen te applaudisseren en om more te roepen. De basis van jazz is een soort opstandigheid waarbij jij uitmaakt hoe die opstandigheid gebracht wordt. Het heeft geen zin oorlog te voeren. Maar niet iedereen is in staat zich, indien nodig, enigszins te conformeren aan het publiek."

Hans Dulfer"Toen ik saxofoon begon te spelen interesseerde ik me gelijk al voor de historie van de jazzsaxofoon. Dan had ik een plaat van Rollins waar bijvoorbeeld op stond dat die geïnspireerd was door Chu Berry. Nou, dan zorgde ik ervoor dat ik daar platen van kreeg om hem te beluisteren. Op die manier verdiepte ik me in de geschiedenis van de saxofoon in de jazzmuziek. Ik ben bang dat de jonge muziekstudenten van de conservatoria geen benul hebben van de saxofonisten voor John Coltrane. Als je het dan hebt over Dexter Gordon zeggen ze: "O ja, is die ook niet door Coltrane beïnvloed?". Je moet de geschiedenis kennen en geluisterd hebben naar de oude giganten. Aan de andere kant is het ook zo dat er mensen zijn die de traditie leren kennen en die dan verheerlijken. Ze proberen dan de traditie van toen over te zetten naar de huidige tijd. Bedenk dat Parker en Gillespie destijds 'opstandelingen' waren. Ze speelden wel de popliedjes van toen, maar op een geheel nieuwe manier. Ze kleedden zich ook hip; zonnebrilletje, schoenen zonder sokken. Ze hadden een clan om zich heen en succes. Je moet proberen in deze tijd ook gebruik te maken van de popinvloeden om je heen, de muziek naar je eigen hand zetten en ondertussen de invloeden van de grote oude meesters niet verloochenen. Hoewel al die conservatoria studenten stukken beter kunnen spelen dan ik, schrik ik me dood, want ze doen niet anders dan de muziek van 50 jaar geleden kopiëren. Het is jammer, maar zo worden ze opgeleid. Er zijn natuurlijk gunstige uitzonderingen, maar een groot deel is conservatief en blijft hangen in de vijftigerjaren-jazz."

"Eén van de meest fantastische dingen in de jazzmuziek, de jamsession, bestaat niet meer. De jamsessie was gebaseerd op het feit dat beginnende musici zich op respectvolle wijze wilden meten met de bekende en gevestigde muzikanten, en dat ze daar ook van wilden leren. Dat is niet meer, want de eerste de beste twee-gitaarlessen-achter-de-rug-hebbende gitarist gooit zijn versterker open en 'blaast' alles en iedereen het podium af. Op het North Sea Jazz Festival heb ik het zien gebeuren. Je weet, na afloop van de concerten zijn daar altijd sessies. Nou, in het begin ging dat wel. Lokale musici startten dan de boel op en du moment dat je iemand als bijvoorbeeld James Carter ziet binnenkomen en zijn instrument ziet uitpakken moet je moven. Ja, je mag dan nog even een chorusje meeblazen, maar dat is het dan. Wat ik nu zie gebeuren is dat sommigen gewoon tig chorussen door blijven rommelen en dan komen er nog een paar Duitse muziekstudentjes bij die ook zo nodig alsmaar door blijven spelen. Nou, je begrijpt, James Carter pakt zijn sax in en gaat pleite. Mensen weten niet meer wat een jamsession is. Je hoort er te zitten en je wacht tot je wordt uitgekozen mee te doen. Het is nu zo'n tijd en misschien heeft dat wel iets met democratie te maken; dat iedereen met of zonder talent denkt overal aan te kunnen deelnemen."

Foto's: Jos L. Knaepen & website Hans Dulfer