Draai om je oren
Jazz en meer - Interview



home  
    
    
 

Gerald L. Cannon:
"Er is niets dat mensen gelukkiger kan maken dan een lekkere walking bass."

Gerald L. Cannon heeft wat met Nederland. De bassist speelde jaren geleden eens met Roy Hargrove in een Maastrichts café en bleef sindsdien regelmatig komen. Inmiddels is hij er gastdocent op het conservatorium en gebruikt de stad als uitvalsbasis voor optredens in onze contreien. Eind augustus 2004 kwam hij deze kant op om bij bouwer Jan Knooren zijn nieuwe akoestische basgitaar op te halen. Wat heeft zo'n door de wol geverfde sideman, die de laatste jaren speelde bij de onlangs overleden meesterdrummer Elvin Jones, te zoeken in een zuidelijke provinciehoofdstad van een Europees landje?

door Marten Schulp, 30 november 2005

"Ik denk dat ik op het conservatorium de studenten veel te bieden heb. Normaliter geef ik les in New York. En voor jazz is dat toch wel echt dé plek. Jazz is een Amerikaanse kunstvorm. Kijk, als ik polka zou willen leren spelen, ging ik naar Polen. Dus gaan veel Europeanen naar New York om er jazz te spelen. Maar er is niemand die ze voor vertrek inlicht hoe het er daar aan toe gaat. Europese bassisten hebben soms een te dunne sound voor de New Yorkse jazzscene, en niet zelden kennen ze te weinig songs uit hun hoofd. Ik wil een basstudent in de eerste plaats leren hoe hij kan functioneren. Ik geef hem de gereedschappen om te werken als bassist. Hij moet in elke situatie uit de voeten kunnen. Er zijn zangeressen die standards spelen in andere toonsoorten. En ineens sta je daar, en zo'n zangeres wil 'Body And Soul' spelen in Gb! Als je niet weet dat zulke dingen gebeuren... Man, then you're screwed! Je moet alle tempi aankunnen. En je geluid moet dik zijn, naturel en vet. Walking bass moet je beheersen, en soleren natuurlijk. Al met al is bas spelen een big job. Die moet je serieus nemen. Ook als je niet naar New York gaat. Bassisten zijn relatief zeldzaam, dus ze komen soms weg met weinig vaardigheden. Maar dat is een schandalig uitgangspunt. Telkens als ik op het podium sta denk ik 'doe je werk, Gerald'. Ik hoef niet te showen en te freaken. Begeleiden is zo mooi, walking bass is prachtig. Als het goed gedaan wordt, is er niets dat mensen gelukkiger kan maken dan een lekkere walking bass. Ik kom uit Wisconsin, dus ik heb die New Yorker manier net zo goed moeten leren. Veel Amerikaanse musici zijn maar wat graag in Europa. De waardering voor jazz is hier enorm. Ik ben dol op Europa, op Nederland, ik ben graag in Maastricht. Maar aan de andere kant hou ik van geen stad zoveel als van New York. Het energieniveau is daar gewoon immens veel hoger dan waar ook."

Cannon wil in de eerste plaats de jazztraditie in leven houden. Daarnaast wil hij de contrabas als solo-instrument naar voren duwen. Toch is zijn soloplaat helemaal geen typisch basalbum. "Ik ben een begeleider, een componist... en een solist. Mijn taak als begeleider staat voorop. Swing maken en de solist harmonisch ondersteunen. Een bassist functioneert als een teamspeler. Hij staat in het midden, tussen harmonie, ritme en melodie. Wij bassisten zijn de lijm die alles bij elkaar houdt. Totdat het tijd is voor mijn bassolo."

Als het tijd is voor de bassolo, dan valt het team vaak uit elkaar. Veel musici weten niet hoe ze een bassolo moeten begeleiden. Hoe kan ik als bassist mijn pianist en drummer dat aanleren? "Laat ze luisteren naar combinaties. Hoe begeleidden Wynton Kelly en Jimmy Cobb een solo van Paul Chambers? Wat speelden Louis Hayes en Joe Zawinul onder een solo van Sam Jones? Weet je wat het is? Pianisten zijn rare lui. Ze hebben achtentachtig toetsen, dat is net een heel orkest! Dan is het tijd voor de bassolo en als je pech hebt dan gaan ze met al die achtentachtig toetsen bovenop je zitten. Als bassist kun je dan niks meer. Het komt allemaal doordat jonge musici onvoldoende de standards beheersen. Ze hebben allemaal een grote bek en spelen het liefst alleen maar hun eigen muziek. Maar als ze dan een bassolootje moeten begeleiden hebben ze ineens geen idee hoe dat moet. Dus spelen ze veel te veel. Kijk, ik heb tijdens al hun solo's die akkoorden al weet ik hoe vaak gespeeld. Ik weet ze dus echt wel. Begeleid me dan spaarzaam, dat is genoeg. Soms wil ik dat tijdens mijn solo helemaal niemand speelt."

"Jammer genoeg wordt het vak 'ritmesectiespel' niet meer goed onderwezen. Ik ben begonnen met bassen op mijn negende, in de gospelgroep van mijn vader. Hij speelde gitaar en zei me voortdurend dat ik minder noten moest spelen. Op het conservatorium van Wisconsin waren de leraren precies zo. Ik ben trouwens eerst naar de universiteit gegaan om lichamelijke opvoeding te studeren. Als bijvak kon ik op de muziekfaculteit contrabasles krijgen. De eye-opener voor mij was toen ik Milt Hinton contrabas hoorde spelen. Dat sloeg in als een bom. Toen ben ik meteen overgestapt naar het conservatorium, en daar begon het echt. Ik kreeg er les in alle fundamentals. Gewoon de vakkennis van het jazz spelen. En spelen met de strijkstok natuurlijk, dat is nog steeds eng. Maar het spelen en beluisteren van klassieke muziek helpt wel enorm. Het is heel goed voor je sound."

"Ik heb gespeeld met Elvin Jones tot aan zijn dood. Nou heb ik met wel meer grote drummers gespeeld. Art Blakey, Billy Higgins, en drie jaar geleden nog met Jimmy Cobb. Maar die tijd met Elvin Jones sloeg alles. Mijn grote les van Elvin: hij werkte niet hard. He's not beating the shit out of those drums. Ik kon spelen met alleen een microfoon en zonder monitor, en hoorde mezelf prima. Alles wordt gemakkelijk met zo'n grootheid achter de drums. Mijn eerste ervaring daarmee was met Billy Higgins. Ik was vierentwintig en scheet zeven kleuren stront van de zenuwen. Maar vanaf de eerste noot ondersteunde hij mij, tilde hij me op. Als ik nu eens met een drumstudent speel, probeer ik dat ook te doen. Hem op zijn gemak te stellen, te ondersteunen. Zoals ik al zei ben ik een teamspeler, dus vorm ik een team met mijn medemuzikanten."

"Op mijn plaat drumt Montez Coleman. Die jongen is vijfentwintig en komt uit St. Louis. Hij is de scene in New York aan het verpletteren op het moment! Hij heeft de energie van een jonge hond en de groove van een oude man. Alsof hij de jaren zestig heeft meegemaakt. Het gaat hem om de swing. Hij kent alle irritante drummersgrapjes: hemiolen, vijf-over vier en al die reut, maar gebruikt ze nooit. Alles wat hij doet heeft een plaats en een muzikale reden. En... hij speelt echt de songs. Ondersteunt het intro, tilt de bridge op. Om het op zijn Amerikaans uit te drukken: he swings like a motherfucker. Daar gaat het om. Je hoeft niet het wiel uit te vinden; speel maar gewoon de muziek en maak iets moois."

"Op dit moment is het een gekkenhuis. Het houdt niet op. Deze zomer ging Elvin dood en ik besloot het een beetje rustig aan te zullen doen. Maar het werd alleen maar drukker. Ik speel sindsdien vijf avonden in de week. Voor het eerst in jaren na Elvin en Roy Hargrove ben ik nu freelancer. Lekker, want ik kan nu vaker thuis zijn. Ik ben nou zesenveertig, dus de wereld rondtoeren met een vaste band trekt me niet meer zo sterk als twintig jaar geleden. En ik ben nu niet gebonden aan één band. Dat kan wel te gek zijn, hoor. Het kwintet van Roy Hargrove was waanzinnig. We waren als broeders, en zoals je weet maken broers een hoop ruzie. Onenigheid over de muziek vooral, want iedereen in die band leefde helemaal voor de muziek die we maakten. Maar elke avond stond het als een huis, juist daardoor. Zonder ooit te repeteren. De muziek groeide op het podium."

Na zijn tijd bij Hargrove kwam Gerald Cannon bij de band van Elvin Jones. "Elvin hoorde alles. Iedere kwartnoot. Op een avond kwam ik met mijn wijsvinger achter een snaar vast te zitten, miste een noot, en meteen hoorde ik Elvin grommen: 'What are you doing?' Prachtig, als iemand zo scherp kan zijn. Dat is echt geven om de muziek die je maakt, een wijze les was dat. En laten we wel wezen: hij was Elvin Jones! Hij heeft dus gespeeld met de meest waanzinnig legendarische bassisten. Ik heb nooit de illusie gehad om hem iets beters dan dat te kunnen bieden. Maar ik heb mijn best gedaan, and he expected me to play my ass off every night. Tijdens het laatste optreden zat hij achter de drums met een zuurstofslangetje in zijn neus. Maar hij was er nog. Die kerel was stervende, maar in zijn eentje gaf hij nog een toegift van een kwartier. Dat is nog eens een manier om te eindigen. Hij was een heer. De meeste jazzmusici zijn behoorlijk arrogant tegen het publiek, tegen de mensen die geld betalen om hen te zien. Ze denken dat ze Miles Davis zijn. Miles was arrogant, ja. Maar hij was wél Miles. Elvin had zich die houding ook kunnen permitteren, maar hij was altijd aardig. Bleef de hele avond met mensen praten, handtekeningen uitdelen en aardig zijn. Ook voor ons had hij respect. Ja, soms blafte hij ons af op het podium, maar dat was meestal onze eigen schuld. Later kwam hij dan naar ons toe, verontschuldigde zich en zei wat we fout hadden gedaan. Hij was een echte heer."