Draai om je oren
Jazz en meer - Artikel



home  
    
    
 

Rein de Graaff's Bebop Boek
Moody's Mood For Love - Eddie Jefferson (1918 - 1979)

Een onbegrepen en ondergewaardeerde groep figuren in de jazz vormen al jarenlang de zogenaamde jazzzangers (nu even de bluesmannen buiten beschouwing gelaten). Immers, wat is een jazzzanger? Iemand die musicalliedjes op een swingende manier voordraagt? Of is het gewoon iemand die gaat zingen, omdat hij geen instrument kan bespelen? Zeker is dat, wanneer je willekeurige jazzliefhebbers vraagt naar jazzvocalisten, er vaak meewarig wordt geglimlacht.

door Rein de Graaff

Eddie JeffersonZangeressen hebben het makkelijker. Die horen erbij. Velen hebben wel een paar platen van Sarah Vaughan, Ella Fitzgerald en natuurlijk Billie Holiday of, om nog verder te gaan, van Helen Merrill en Abbey Lincoln. En iedereen heeft ook wel eens van Carmen McRae of Anita O'Day gehoord. Bij zangers wordt het moeilijker en denkt men vaak het eerst aan Frank Sinatra of Mel Tormé of aan vocal groups als de Four Freshmen. En dan is er ook nog een groep romantische zangers met hele lage stemmen: Earl Coleman, Joe Williams en Billy Eckstine. Zijn dat dan misschien de jazzzangers? Soms wel en soms niet, moeten we zeggen, en daardoor ontbreekt de belangstelling voor de meeste mannelijke vocale prestaties; die worden heel nuchter met commercieel afgedaan en verder niet serieus genomen.

Eigenlijk is de hele vocale historie begonnen bij Louis Armstrong. Bij de opname van 'Heebie Jeebies' (1926) liet hij volgens de legende zijn tekst vallen en behielp zich daarna met klanken, improviserend op de akkoorden, waaruit de zogenaamde scat vocal ontstond. Daarna kwamen er steeds meer scatzangers, zoals bijvoorbeeld Leo Watson, die ook drummer was en van wie het verhaal gaat, dat hij niet van ophouden wist en vaak na dagen spelen van het podium gedragen moest worden. Ook Cab Calloway en Slim Gaillard wisten al wat scat was.

Maar de eerste echte jazzzangers die zich hoofdzakelijk met scatvocalen bezighielden, dienden zich aan bij het ontstaan van de bebop in de veertiger jaren. En dat waren er nogal wat: 'Crazy' Babs Gonzales, Dizzy Gillespie, Joe Carroll, Buddy Stewart en Dave Lambert, om de bekendsten te noemen. Hun scat vocals waren modern en leken op de klanken die Dizzy Gillespie en Charlie Parker op hun instrumenten voortbrachten, wat ook te zien is aan de titels van vele vocalen die in die jaren vaak echte hits werden: 'Oo-Sho-Be-Doo-Be', 'Oo-Bla-Dee', 'Oop Bop Sh’bam', 'Oop-Pop-A-Daa'en 'Ool Ya-Koo'. Plotseling wemelde het van de bop-vocalisten die allemaal probeerden te swingen en te scatten op blues- en 'I Got Rhythm'-schema's, en die ook allemaal de headline bop-comedy-vocal star probeerden te worden.

Temidden van alle druk boppende vocalisten was er in deze jaren één figuur die de uitvinder zou worden van een geheel nieuwe, moderne vocale uitdrukkingsmogelijkheid, 'vocalese' geheten. Zijn naam? Eddie Jefferson. Degenen die hem ooit gezien of gehoord hebben, weten waarschijnlijk wel wat vocalese is: het op woorden zetten van klassieke instrumentale jazzsoli, een vocale stijl die later wereldberoemd zou worden door Lambert, Hendricks & Ross, maar waarvan Jefferson de pionier is geweest.

Edgar Jefferson werd op 3 augustus 1918 geboren in Pittsburg, als zoon van een entertainer van wie hij een grondige showbusinessopleiding kreeg. Op school studeerde hij tuba en gitaar en bovendien werd hij een verdienstelijk drummer. Samen met pianist Erroll Garner trad hij in zijn jeugd vijf jaar lang op in een wekelijkse radioshow in Pittsburg. Jefferson beschouwde Garner als één van zijn grootste invloeden, van wie hij leerde wat swing was: "A genius... at the age of four he was swingin' as much as he does today, although of course his repertoire was a lot more limited."

In de dertiger en veertiger jaren trad Jefferson met wisselend succes op als zanger, musicus en danser. Zo speelde hij in 1933 op de wereldtentoonstelling in Chicago, was hij in 1940 zanger bij het orkest van Coleman Hawkins, in 1946 danser in de Lanny Ross-show en in 1949 was hij de helft van een zangduo dat deel uitmaakte van de show van Sarah Vaughan. In deze periode ontstonden ook zijn teksten op bekende jazzsoli. Hij schreef ze gedurende de lange tournees op zijn hotelkamer met behulp van de draagbare pick-up die hij overal met zich meesleepte.

Jefferson was vooral onder de indruk gekomen van een plaat van saxofonist James Moody, die in 1949 in Zweden was opgenomen. Daarvan zijn de soli zo lyrisch, dat ze eigenlijk weer songs op zichzelf vormen. Eén van deze stukken, 'l’m In The Mood For Love', werd door de zanger als 'Moody’s Mood For Love' van woorden voorzien, waarbij hij een man en een vrouw liet opdraven en zelf ook de vrouwelijke partij (= de pianosolo) voor z'n rekening nam.

Maar tijdens een optreden in de Cotton Club in Cincinnatti hoorde collega-zanger King Pleasure Jeffersons versie van 'Moody’s Mood'. Hij verdween ermee naar New York, waar hij ermee optrad in het Apollo-theater in Harlem, en in 1952 zette Pleasure het stuk voor Prestige op de (78 toeren) plaat. Het succes was enorm. 'Moody’s Mood' werd een hit, Pleasure werd alom beschouwd als dé man van 'Moody’s Mood For Love' en de grondlegger van een nieuwe stijl.

Ned Gravely van Portem Record Distributors, waaronder ook Prestige viel, kreeg naderhand in de gaten van wie het stuk in werkelijkheid was, en na het oprichten van zijn eigen platenmaatschappij vroeg hij Eddie Jefferson om vier kantjes op te nemen voor het Hi-Lo label. De opnamen werden in Pittsburg gemaakt en bestonden uit op woorden gezette Moody-soli, zoals 'Lester Leaps In' en 'Body And Soul'. In 1953 maakte Jefferson zijn eerste Prestige-opnamen, samen met dans- en zangpartner lrv Taylor, begeleid door een kwartet met onder meer tenorist Seldon Powell. Jeffersons vocalese-verhalen hebben grotendeels betrekking op drie onderwerpen: sophisticated love stories, het leven van bekende jazzfiguren (bijvoorbeeld Parker, Hawkins of James Moody) en geestige kolderverhalen. De Prestige-opnamen hebben het meeste met het laatste onderwerp te maken. 'Old Shoes' bijvoorbeeld is een parodie op een radiocommercial van de National Shoes Company.

In 1953 werd Jefferson manager/vocalist bij de band van James Moody, waarmee hij gedurende de jaren vijftig vele plaatopnamen zou maken, hoofdzakelijk voor Argo en Prestige.

De Moody-carrière tot 1953 is weer een verhaal apart. Deze saxofonist werd geboren in 1925 en zat van 1943 tot 1946 in het Amerikaanse leger, om daarna deel uit te gaan maken van de Dizzy Gillespie Big Band. Na het uiteenvallen hiervan vertrok hij in 1948 naar Europa. Na eerst lange tijd in Parijs gespeeld te hebben, ging hij naar Zweden, waar hij vreselijk populair werd. De opnamen die hij daar maakte werden tenslotte ook in Amerika uitgebracht en groeiden uit tot ware succesnummers. Maar Moody bleef in Zweden, wachtend op het juiste moment om terug te gaan om zijn ideaal, een kleine band met goede arrangementen, te verwezenlijken. In 1953 was het zover. In de band zaten musici die daarna nog jarenlang met hem zouden samenspelen, zoals de trompettisten Dave Burns en Johnny Coles, en Eddie Jefferson, die op bijna al z'n platen uit die periode voorkomt. Met Moody's band maakte Jefferson onsterfelijke opnamen als 'Moody’s Workshop', 'I Got The Blues', 'The Birdland Story', 'Parker’s Mood' en uiteraard 'Moody’s Mood For Love'. In 1958 werd Moody's orkest opgeheven. Moody, door allerlei problemen geplaagd, vluchtte in de alcohol en werd tenslotte opgenomen in het Overbrook-ziekenhuis in New Jersey, waaruit hij twee jaar later geheel genezen werd ontslagen.

Door toedoen van Moody en Johnny Griffin maakte Jefferson in 1961 zijn eerste lp onder eigen naam voor het Riverside-label: 'Letter From Home, The Voice Of Eddie Jefferson'. (Vreemd is het dat bij mijn weten deze lp nooit in een Riverside-catalogus is vermeld. De plaat is inmiddels dan ook uitgegroeid tot een echt collector's item). Het is een grandioze plaat, waarop Jefferson begeleid wordt door een vrij kleine groep, bestaande uit twee trompetten, trombone, alt, twee tenoren, bariton en ritmesectie. Door de slimme arrangementen van Ernie Wilkins klinkt het orkestje als een bigband. Er zijn vele goede solisten te horen: Griffin, Moody, Clark Terry en Wynton Kelly, om wat namen te noemen. Jefferson is er enorm swingend in de weer met grandioze vocalese-versies van soli van Arnett Cobb, Charlie Parker, Cannonball Adderley en natuurlijk James Moody. Het beste stuk van de plaat vind ik 'I Feel So Good', een Moody-solo op 'Body And Soul' (met als coda: 'This was the story James Moody was telling on his tenor when he was so in love'). "Eddie digs Moody's soul", heeft iemand eens gezegd. En zo is het. Het lijkt inderdaad alsof Jefferson altijd precies de juiste gevoelens van Moody in woorden vertolkt.

Deze plaat is meteen een aardige gelegenheid om Jefferson te vergelijken met zijn collega King Pleasure, de man die zo populair wist te worden met Jeffersons vinding ("Yeah, he popped those lyrics, but in a way he opened it up for me"). Pleasure maakte in de vijftiger jaren een aantal opnamen voor Prestige, verdween daarna een tijdlang van de scene, om in 1960 nog eens op te duiken als leider op het Californische Hi-Fi-label, met onder meer Harold Land en Teddy Edwards. Als we beide zangers naast elkaar zetten, blijkt dat Jefferson toch wel echt de betere is. Pleasure's intonatie is vaak vals en zijn timing is nou ook niet altijd je dat; op zijn opname van 'Parker’s Mood' gaat hij bij het begin van het tweede chorus dan ook volledig de mist in en op 'Don’t Get Scared' wordt op een gegeven moment de beat omgedraaid. Dat Pleasure toch altijd met de beste musici platen maakte (John Lewis, J.J. Johnson, Lucky Thompson) zal wel aan het feit gelegen hebben dat Prestige destijds het beste met hem voor had, omdat ze al schatten verdiend hadden aan zijn versie van 'Moody’s Mood'.

Voor James Moody bleek het aan het begin van de zestiger jaren geen haalbare kaart meer om een eigen groep bij elkaar te houden. In 1962 maakten hij en Jefferson nog een liveopname in de Jazz Workshop in San Francisco, waarbij we Jefferson horen in 'Disappointed' (de 'Lady Be Good'-solo van Charlie Parker) en Horace Silvers 'Sister Sadie', met de solo van trompettist Blue Mitchell. Moody vertrok naar Gillespie, en het werd stil rondom Eddie Jefferson.

In de jaren daarna was er weinig werk voor hem en was hij gedwongen om overdag een job te nemen, daar het voor hem onmogelijk was om alleen van de muziek te leven. In 1968 veranderde de situatie echter. Producer Ed Williams, die een eigen radioprogramma had in New York, kwam Jefferson toevallig tegen op een party, die gehouden werd naar aanleiding van het uitkomen van het eerste boek ('I Paid My Dues') van zanger-comedian Babs Gonzales. Na lang aandringen van de aanwezigen gaf Jefferson, begeleid door bas en drums, een paar staaltjes van zijn zangkunst ten beste. En daarmee was zijn comeback begonnen. Hij trad op in de show van Williams, die ook Prestige interesseerde. En zo maakte de zanger, na jarenlang vergeten te zijn geweest, in oktober 1968 voor dat label de lp 'Body And Soul', begeleid door zijn vriend Moody, trompettist Dave Burns en een trio bestaande uit Barry Harris (piano), Steve Davis (bas) en Bill English (drums).

Het titelstuk, dé solo van Coleman Hawkins, is wel één van de hoogtepunten van de lp geworden. Hierin vertelt Jefferson over het leven van 'Bean' en over de indruk die 'Body And Soul' op hem maakte, toen hij het stuk voor de eerste keer hoorde. Verder onder meer 'So What', met de Miles Davis-solo en Charlie Parkers versie van 'Now Is The Time'. De plaat werd een groot succes en mede hierdoor kreeg Jefferson steeds meer engagementen, met als hoogtepunt een optreden op het Newport-festival in 1969. Hij kreeg een uitstekende kritiek: 'E.J. came forward to pay tribute to Coleman Hawkins with 'Body And Soul', singing Bean's immortal solo with genuine warmth, his lyrics telling a fitting story. Charlie Parker's 'Now Is The Time' was led off by Jefferson, again with beautiful storytelling lyrics.' Dat storytelling is kenmerkend voor vele van zijn vertolkingen. Op één van zijn oudere opnamen, 'The Birdland Story', die handelt over een sessie met Moody, Bird en Diz in de destijds beroemde club, begint hij met te zeggen: "Stop...! while I tell you a story about James Moody..." Jefferson kan dat doen, want hij was er werkelijk op de avond dat die sessie plaatsvond.

Na Newport kwam er nog een lp voor Prestige, ook weer met Barry Harris, maar nu met de blazers Charles McPherson en Bill Hardman (voor iemand die door een onzer vaderlandse critici eens 'de slechtste trompettist ter wereld' werd genoemd, speelt Hardman nog helemaal niet zo gek, vind ik). Op deze plaat ('Come Along With Me') staan weer een groot aantal onsterfelijke soli, bijvoorbeeld 'Dexter Digs In' (Dexters solo uit 1946), 'Baby Girl' (Lesters solo op 'Foolish Things'), 'Yardbird Suite' (Parker op Dial) en 'The Preacher'
(Silver met de Messengers uit 1955 op Blue Note). Ook op Moody-lp's kon men hem weer terugvinden, vaak met zeer geestige titels. Wat te denken van bijvoorbeeld 'Hey Herb Where’s Alpert' of met een dolkomische 'Moody’s Mood For Love Cha Cha Cha', die hij deze keer eens in het Spaans zingt. Ook was Jefferson te horen op de grandioze Chess dubbel-lp 'Charlie Parker Memorial Concert', opgenomen in Chicago, waarop we talloze grote namen als Dexter Gordon, Lee Konitz, Philly Joe en Red Rodney kunnen aantreffen.

Eddie Jefferson ging het weer helemaal maken! Hij trad overal weer op, als het maar even kon natuurlijk samen met James Moody. Op het Loosdrecht Festival konden wij daar voor het eerst in Nederland getuige van zijn. "The great E.J., King of Vocalese", zoals hij door Moody werd aangekondigd, was hier te horen in zijn bewerkingen van 'Now Is The Time', 'Billie’s Bounce', 'Parker’s Mood', 'Disappointed', het bijzonder geestige 'Pennies From Heaven' en natuurlijk 'Moody’s Mood For Love'.

Hij vertelde me toen dat het erg goed met hem ging en dat hij het weer enorm druk had. Het publiek was die avond laaiend enthousiast en wilde hem bijna niet laten gaan. Jammer was dat zijn optreden bij enkele heren critici niet helemaal over kwam. In Jazzwereld werd zijn naam niet eens genoemd en een dagblad-criticus noemde hem 'een regelrechte giller in de Ella Fitzgerald-stijl'. Jammer, want daaruit bleek dat de man er niets, maar dan ook helemaal niets, van begrepen had. Mocht hij ooit dit verhaal lezen, dan hoop ik dat hij nu begrijpt dat we hier niet te maken hebben met zomaar een zanger, maar met een enorme persoonlijkheid, die eenvoudigweg niet meer weg te denken is uit de geschiedenis van de jazz.

Jazzzanger Eddie Jefferson, de King of Vocalese, werd op 9 mei 1979 doodgeschoten na het verlaten van jazzclub Baker's Keyboard Lounge in Detroit.