Draai om je oren
Jazz en meer - Artikel



home  
    
    
 

Moers Jazz Festival 2009

Een festivalverslag in woord en beeld door Ken Vos.
29 mei t/m 1 juni 2009, Moers.

Dat het Moers Festival nog steeds zo'n grote aantrekkingskracht heeft op liefhebbers van de vrijere jazz en impromuziek, kan niet alleen verklaard worden door de mogelijkheid vrij te kamperen in het Stadtpark van dit stadje tussen Duisburg en Venlo. Het heeft wel degelijk te maken met de programmering, sinds 2007 in handen van Reiner Michalke, die het overnam van Burkhard Hennen. Hennen maakte het vanaf 1972 tot een richtingbepalend, groot jazzevenement. Begin jaren 2000 leek er een beetje de klad in gekomen, maar naar het schijnt waren de zaterdag en zondag van dit pinksterweekeinde uitverkocht. De bezoeker merkte daar gelukkig niet veel van. Geen ongemakkelijk lange rijen voor de draagbare wc's of vechten om behoorlijke plaatsen in de grote circustent. Het programma bood wederom musici uit diverse windstreken waarvan de reputatie op grond van schaarse berichten was vooruitgesneld, hoewel ze het buitenland nog nauwelijks hadden aangedaan.

Dit jaar was ook het aantal extra concerten naast het hoofdprogramma tamelijk beperkt gehouden. Ook was het aantal pop- of wereldmuziekacts vrij beperkt, zodat de hardcore jazzliefhebber - zoals uw verslaggever - uitstekend aan zijn trekken kwam. Het spreekt voor zich dat een aantal bands van dit vierdaagse festival ook Nederland aandeed, in het Bimhuis of op de Music Meeting. De slaperige sfeer van Moers in het pinksterweekeinde is een ideale achtergrond voor geïsoleerd genieten van de muziek. Traditioneel is het programma op de vrijdag beperkt tot de avonduren met vijf optredens. Door de vakantiefiles in Nederland kon ik slechts het laatste stuk van 'Fantasmofonika' van componist en bandleider Simon Rummel horen. Te weinig voor een oordeel over deze dertienmansband, die improviseerde op de korte thema's die de artist-in-residence van de stad Moers voor dit optreden had geschreven. Wat ik hoorde, leek nogal bedachtzaam en soms aarzelend, ondanks de aanwezigheid van musici met een behoorlijk reputatie, zoals tubaïst Carl Ludwig Hübsch en tenorsaxofonist Matthias Schubert.

Het eerste optreden dat ik in zijn geheel kon beluisteren was van Zs, een stevig trio uit Brooklyn, bestaand uit tenorist Sam Hillmer, gitarist Ben Greenberg en drummer Ian Antonio. Het drietal speelde effectief gedoseerde minimal noisejazz met punk-esthetiek, met andere woorden: met veel dynamische variatie, maar niet al te subtiel. Zs speelde één stuk van zo'n 25 minuten, dat nu eens aan de noiseprojecten van John Zorn, dan weer aan Borbetomagus deed denken, met een hypnotiserende intensiteit die het tijdsbesef aantastte. Een eerste hoogtepunt al vroeg in het festival.

Dit jaar was er wederom een flink contingent van Scandinavische bands uitgenodigd. De eerste daarvan was het kwartet van de Färöerse zangeres Eivør Pálsdóttir, die zich zeker technisch een goede vocaliste toonde in een mengvorm van rock, folk en jazz, waarin de improvisatiebreedte naar mijn smaak beperkt bleef. Het was soms dromerige muziek, die het goed zal doen bij liefhebbers van de Scandinavische romantiek en stijle klanklandschappen. Ook erg door de progrock getekend was de muziek van het Noorse Elephant9, zij het dan met meer improvisatie. De leden van de band, toetsenist Ståle Storløkken, basgitarist Nikolai Hængsle Eilertsen en drummer Torstein Lofthus, kennen we van andere bands met een duidelijke geluidsdesign als Supersilent, Humcrush en Shining. Het drietal is vooral geïnspireerd door crossovermuziek uit de jaren zestig en zeventig, en dan vooral die met orgels en elektrische piano's waarop uitgesponnen soli op rockritmes werden geproduceerd. Storløkken heeft weliswaar een Hammond B3 tot zijn beschikking, maar maakt helaas geen gebruik van de baspedalen. Overzichtelijke, maar daarom niet altijd even spannende muziek met een aangenaam stevig geluid.

De stilistische verrassing van de eerste dag was van het SpokFrevo Orquestra uit Recife, de hoofdstad van de noordoostelijke Braziliaanse staat Pernambuco. Leider en altsaxofonist Inaldo Cavalcante de Albuquerque, roepnaam Spok, heeft de razendsnelle traditionele frevo-ritmes van Recife gecombineerd met de romige swing uit de hoogtijdagen van de Amerikaanse bigbands. Niet alleen de riffs zijn naar frevo-recept onnavolgbaar pittig swingend, maar ook het navenant vlotte solowerk van de leider en onder meer gitarist Renato Bandeira mag gehoord worden.

De tweede dag begon laat in de ochtend met de gebruikelijke ochtendsessies, dit jaar exclusief samengesteld uit musici van het hoofdprogramma die in ad-hoc formaties improviseren. De musici waren uitgezocht en bij elkaar gezet door de Duitse altsaxofoniste Angelika Niescier die zich overigens bij gelegenheid als een orginele, helder fraserende stiliste ontpopte. De bezoeker moest uit zes sessies in drie vrij kleine ruimten kiezen. Door de opzet - spontaan improviseren door musici die elkaar niet of nauwelijks kennen - was de kwaliteit nogal wisselend, al viel die op de eerste dag op twee verschillende plaatsen, een tent en een kantine van het gemeentehuis, reuze mee.

Overigens bood het programma tegelijk met de ochtendsessies en de optredens in de festivaltent ook nog geluidsinstallaties in de eerder genoemde sessietent en een 'geluidsworkshop' in een kerk, waar ik het later nog over zal hebben.

Het hoofdprogramma van de zaterdag werd ingezet door het optreden van het Wanja Slavin Sextet, een onverwacht fris klinkende formatie uit Berlijn die op originele wijze met materiaal in de stijl van vooral Ornette Colemans dubbelkwartet omspringt. De band integreert uitstekend ritmiek met melodie en heeft met Ibadet Ramadani ook een originele vocaliste. De derde Scandinavische act was Valgeir Sigurðsson & Band, een IJslandse formatie met de onvermijdelijke links naar Björk via de leider, die vooral als producer bekend is. Hij ontpopte zich als een nors kijkende klankregelaar en controlefreak, die zijn geluid het liefst in grote brokken gebeeldhouwd ziet. De geluiden waren op zich vaak intrigerend, maar de statische, pop-achtige benadering van de leider stond eigenlijk haaks op wat we in de jazz het liefst zien, namelijk onverwachte interacties en invallen. Eigenlijk is het gewoon erg goede popmuziek die Sigurðsson met zijn band maakt.

Van een geheel ander kaliber en waarschijnlijk van hogere kwaliteit was het optreden van Mostly Other People Do The Killing. Dit kwartet van trompettist Peter Evans, tenorist Jon Irabagon, contrabassist Moppa Elliott en drummer Kevin Shea straalde een geweldige energie uit, een power die we meteen met de uitvalsbasis New York City associëren. Drummer Shea leek soms een ongeleid projectiel (hij deed me denken aan Animal van de Muppet Show), maar verder was het 21e-eeuwse hardbop op zijn best, met geweldig dynamisch solowerk van de blazers, die geen moment op routine leken terug te vallen. Net als je dacht dat Irabagon al een bijzonder hoge versnelling te pakken had, schakelde hij moeiteloos door naar weer een ander niveau. Het spervuur van noten waarmee Evans het publiek telkens wist te bestoken, bleek steeds weer andersoortige nuances in zich te bergen. Enerverende muziek en een duidelijk hoogtepunt.

Het optreden van de drie éminences grises, Muhal Richard Abrams, Roscoe Mitchell en George Lewis, onder de benaming The Trio viel daarna in een zelf gecreëerd vacuüm. De heren leken uit te gaan van abstracte thema's, die dan naar believen afzonderlijk in improvisaties worden uitgewerkt, waarbij Lewis zowel de beschikking had over zijn trombone als fijntjes afgestemde elektronica op de laptop. Geen moment kreeg ik echter de indruk dat de heren zich in hun improvisaties iets van elkaar aantrokken. Dit optreden was daarom een teleurstelling, zeker gezien de grote verwachtingen die de namen alleen al scheppen. Ook het Sonic Codex Orchestra van de Noorse gitarist Eivind Aarset kon de verwachtingen niet geheel inlossen. Ook hier een Hammond B3, die kennelijk vooral om de reputatie was meegesjouwd. Het ging hier eveneens om nogal statige muziek, die het potentieel van een dubbele ritmesectie – twee basgitaren en twee drumstellen – niet ten volle benutte. De arrangementen van Aarset bestonden uit zware blokken geluid, waarin de ritmische mogelijkheden van de bezetting slechts gedeeltelijk waren verwerkt.

Wéér een Hammond B3, maar met meer respect voor de tradities van het instrument bespeeld, verscheen aan het eind van de avond op het podium bij Wayne Horvitz' Zony Mash Plus Horns. Aan de vaste kwartetbezetting waren twee saxen, een trompet en een trombone toegevoegd, die het geluid van deze speelse band wat meer kleur en diepte gaven. Horvitz maakte met een knipoog gebruik van de tradities van de jaren zestig en zeventig, zonder te veel in clichés te vervallen. Speelse, zoetzure soul en funk werden tot een hedendaagse sound gekneed. Niet hoogdravend, maar hoogst aangenaam.