Draai om je oren
Jazz Class-X



home  
    
    
 

Miles Davis - 'Birth Of The Cool' (Capitol Records, 1957)

In de zomer van 1948 benadert arrangeur Gil Evans trompettist Miles Davis met de vraag of hij zijn compositie 'Donna Lee' mag bewerken voor het Claude Thornhill Orchestra, waar Evans op dat moment voor werkt. Miles is onder de indruk van het werk van Evans, bestudeert zijn arrangementen en treedt toe tot het selecte groepje muzikanten dat op regelmatige basis bij elkaar komt in het huis van Evans. Voor Davis, op dat moment actief in de bebop en vast lid van het Charlie Parker Quintet, gaat er een wereld open die aansluit op zijn eigen ideeën.

tekst: Ben Taffijn, september 2015

Gil Evans en Gerry Mulligan, eveneens deel uitmakend van de vriendenkring van Evans, zijn dan al bezig met wat we later de cool jazz zijn gaan noemen. Het spreekt Miles bijzonder aan; nadat hij enige jaren in het kwintet van Parker heeft gespeeld wil hij zich verder ontwikkelen. De deels gecomponeerde, deels geïmproviseerde muziek, sluit qua structuur meer aan bij klassieke kamermuziek dan bij de zwarte jazz en blues en wordt gekenmerkt door aantrekkelijke melodieën en vernuftig in elkaar stekende harmonieën. Cool jazz klinkt in tegenstelling tot bebop ook veel natuurlijker. Terwijl je als luisteraar moeite moet doen om een bebopnummer goed in je op te nemen, is dat met cool jazz veel minder het geval.

Miles neemt al snel de leiding binnen het vriendenclubje en vormt met een aantal musici een nonet, bestaande uit zes blazers, piano, bas en drums. Een belangrijke gedachte van hem hierachter was dat hij de vier essentiële stemmen van een zangkwartet in de blazerssectie terug wilde laten komen: een sopraan (trompet), een alt (altsax), een bas (tuba) en een bariton (baritonsax). Met hieraan toegevoegd nog een Franse hoorn en een trombone om het geheel meer kleur te geven. Verder is veelzeggend dat Davis voor de formatie van deze band niet alleen zwarte musici kiest, nog redelijk uniek in 1948, maar trouw aan zijn ideeën kiest voor die musici die begrijpen wat hij wil. Ook wat dat betreft was Miles Davis grensverleggend.

Via Monte Kay, de artistiek directeur van de jazzclub Royal Roost in New York, krijgen ze eind augustus een engagement van twee weken. Van een van die concerten, dat van 4 september, worden radio-opnames gemaakt, die in 1998 ook op 'The Complete Birth Of The Cool' terecht zullen komen. Ook het concert van 18 september in The Royal Roost is op dit album terug te vinden. Miles weet eveneens een platencontract voor het nonet in de wacht te slepen bij Capitol Records. Een hele prestatie omdat de Miles Davis Band, de naam waaronder dit nonet opereerde, nu niet bepaald paste in het repertoire van Capitol. Maar in wisselende samenstellingen neemt de Miles Davis Band op 21 januari en 22 april 1949 en 9 maart 1950 de twaalf nummers op die pas in 1971 allemaal op plaat zullen verschijnen. In 1949 komen een aantal nummers uit op single, in 1953 komt er een plaat uit met 8 nummers, in 1957 een plaat met 11 nummers en 'Darn That Dream' wordt pas in 1971 toegevoegd.

'Move' en 'Jeru', de twee eerste nummers van het album en tevens de twee eerste nummers van de eerste sessie van 21 januari 1949, maken direct duidelijk dat Davis een totaal andere weg is ingeslagen in vergelijking met zijn werk bij het Charlie Parker Quintet. Het valt het meest op bij de blazers, die beurtelings samen optrekken en elkaar afwisselen in stevig doortimmerde arrangementen en pakkende melodieën. Hier staat iedere musicus in dienst van het collectief, ook een Max Roach met zijn heftige drumslagen. Dit geldt ook voor 'Jeru', een compositie van Mulligan. De uiterst korte solo's van Miles en Mulligan, veel korter dan we gewend zijn uit de bebop, worden regelmatig onderbroken door frases waarin de gehele band de melodie speelt.

Het is een lijn die de band weet vast te houden, ook in de sessies van april 1949 en van maart 1950. Wat dat betreft is 'Birth Of The Cool' een opmerkelijk consistent album, zeker gezien het feit dat naast Davis alleen altsaxofonist Lee Konitz, baritonsaxofonist Gerry Mulligan en tubaspeler Bill Barber op alle drie de sessies meedoen. 'Venus De Milo' uit april 1949 valt op door de weldoordachte en soepele solo die Miles hier blaast, maar tevens door de aantrekkelijke melodie geblazen door het gehele ensemble. In 'Boplicity', eveneens uit april 1949, horen we naast Davis Mulligan uitgebreid soleren en is er veel ruimte voor de ritmesectie, hier bestaande uit pianist John Lewis, bassist Nelson Boyd en drummer Kenny Clarke. In 'Israel' horen we Konitz schitteren met een solo waarin hij met grote souplesse de noten aan elkaar rijgt.

Opvallend aan 'Birth Of The Cool' is ook dat er maar één compositie van Davis zelf op staat. 'Deception' neemt de band op in maart 1950, natuurlijk met een solo van Miles zelf, maar ook met een solo van J.J. Johnson op trombone. Het tekent Miles Davis wel. Hij was meer leider en bedenker dan componist. 'Darn That Dream' tenslotte, de afsluiter van zowel het album als van die laatste sessie op 9 maart 1950, is het enige nummer met zang van Kenny 'Pacho' Hagood. Het nummer is door die zang een beetje een vreemde eend in de bijt.

Laten we afsluiten met de woorden van Symphony Sid Torin, die de band aankondigt op 4 september 1948 in de Royal Roost met de woorden: "We'll bring you something new in modern music, with Miles Davis and his new organization." Something new in modern music, dat was het zeker.

Klik hier om het full album 'Birth Of The Cool' inclusief 'Darn That Dream' te beluisteren.