Draai om je oren
Jazz en meer - Artikel



home  
    
    
 

Workshop Jazz & Blues:
Kiezen voor het ritme

Veel leden van muziekverenigingen verbreden tegenwoordig hun blikveld in improvisatieworkshops. In het noorden leidt bassist Bert van Erk workshops Jazz & Blues en Wereldmuziek & Improvisatie. "Een workshop geven is moeilijker dan zelf spelen met een bandje."

door Eddy Determeyer, oktober 2006

Al hun vrije tijd steken ze in de muziek. Korwi Mooi-broek is interim ICT-manager, wat inhoudt dat hij overal in Nederland waar automatisering stront aan de knikker oplevert te hulp geroepen kan worden. Voor hem ligt het werk, met andere woorden, tot het einde der tijden voor het opscheppen. Koba Mooibroek is assistente bij een kaakchirurg. Even-eens een solide job, zolang de mens lichamelijk blijft degenereren.

Ze ontmoetten elkaar bij muziekvereniging Kunst door Strijd: "Ik speelde sopraansax en hij speelde solobugel en we kwamen naast elkaar te zitten." "We groeiden langzaam naar elkaar toe en het is altijd zo gebleven," vult manlief verlegen glimlachend aan. Tegenwoordig spelen ze allebei in de Harmonie Oosterbroek, in Zuidbroek, onder de rook van Groningen. En vanavond zitten ze in Groot Café Janssen en Janssen te Veendam te zweten op de improvisatiestukken van Bert van Erk. Janssen en Janssen is typisch zo'n bruine zaak zoals je die in de provincie nog wel treft, met twee achterzaaltjes voor bruiloften en partijen – en workshops. Voor de boeren, ben je al gauw geneigd te concluderen, maar vergis je niet. Binnen twee minuten zit ik aan de bar te discussiëren over Michel Houellebecq, Lodewijk Henri Wiener en K. Schippers.

Op ijs
In het zaaltje achter het café staren zeven dames en heren intussen naar de noten-balken van een West-Afrikaans stukje in 6/4, dat minder eenvoudig is dan het notenbeeld doet vermoeden. Het is niet echt een melodie, meer een basfiguurtje op de toonladder van Es-groot. "Ik ga dat spelen en jullie gaan meedoen," kondigt Bert van Erk monter aan en hij zingt de cadens voor, waarbij hij zichzelf op contrabas begeleidt. Het valt, zoals gezegd, niet mee. Het ritme hobbelt ongemakkelijk. "Zes-vierde is drie keer twee, maar natuurlijk ook twee keer drie," helpt Van Erk, "en als dat door elkaar loopt wordt het erg leuk."

Koba zet op altsax voorzichtig een solo in, alsof ze op ijs loopt dat ze niet helemaal vertrouwt. "Kun jij de basfiguren erbij spelen?" vraagt de workshopleider aan een van de trombonisten. Hij laat de andere deelnemers het ritme klappen, wat helpt om het juiste gevoel in de vingers te krijgen. "Wat moeten wij doen bij B?" wil een van de workshoppers weten. "Niets is verplicht. Als je iets toe kunt voegen aan de solist, dan graag," is het gulle antwoord. Tja, zo improviseer je dus. De noten zijn geen doel, alleen maar een hulp-middel. Naar elkaar luisteren, proberen het ritme in je lijf te vangen en een eenheid te vormen, dat is belangrijker dan die zwarte bolletjes er zo zuiver en strak mogelijk uit te poepen.

Twintig Tiger Rags
Voor het volgende nummer, Nick LaRocca's onverwoestbare 'Tiger Rag', snelt Van Erk naar de auto om er een hi-hat uit te vissen. Samen met de sousafoon en de gitaar bouwt hij een ritmisch fundament waarop de anderen de melodie blazen en zingen. Een van de trombonisten probeert een figuurtje achter de solo van de gitarist, de sopraansaxofonist pikt dat op en vervolgens voegen de altistes en de trompettist zich eveneens bij de twee. Ook dat is improviseren. Als het een beetje lekker gaat lopen verschijnt er een brede grijns op het gezicht van de workshopleider.

"Ik vind gewoon dat-ie het heel leuk doet, op een prettige manier," luidt het commentaar van Koba. "Hij laat iedereen in zijn waarde. Heel enthousiast en hij weet mensen te ent-housiasmeren." Korwi: "Als je altijd orkesten gewend bent en je maakt het voor het eerst een keer mee, dan schrik je wel even: wat moet ik mij híerbij voorstellen? Maar na twee keer is dat helemaal over, dan zit je er in een keer in. Je bent gewend van noten te spelen. De timing is best lastig, hoor. Anders is het ook geen uitdaging." De Mooibroekjes doen vlijtig hun huiswerk. Koba: "Kijk, je komt thuis, van hier, we hadden die 'Tiger Rag' gekregen..." Zegt Korwi: "Dan is internet toch wel heel makkelijk, hoor." Koba beaamt: "We hebben gelijk twintig Tiger Rags gedownload, in allerlei variaties. Nou, geweldig!" Korwi: "Je hebt wel het gevoel dat je nieuwe dingen leert. En dat is natuurlijk in de muziek altijd goed. Blijven ontdekken, je loopt telkens tegen nieuwe dingen aan."

Speelplezier
"Af en toe, als het goed is, krijg ik van allemaal iets terug," zegt Van Erk als we terug-rijden. "En daar let ik ook op, dat ze ten eerste speelplezier hebben en dan met elkaar een leuk orkestje worden. Daar ligt dan de voldoening. De laatste keer, de presentatie, meestal is de band dan mooier en meer zichzelf dan de paar maanden ervoor. Dan word ik ook vrolijker. Een workshop geven is moeilijker, vind ik, is meer werken en nadenken dan zelf spelen met een bandje. Voor mij is het ook een workshop. Elke workshop moet voor mij ook 'n workshop zijn, ik moet ook wat leren. Nou, wat leer ik? Ik leer met minimale middelen er het maximale uit te halen. Je moet zoeken, nadenken: ja, wat zijn de essen-tiële dingen? Gewoon, dat ze zingen, dat ze grooven, ik laat ze klappen, worden ze ook losser van. Het moet een orkestje worden. Dus het gaat eigenlijk over orkestleiderschap. Met handicaps. Nou, dat is ook interessant."

"Ik stond er vanavond even van te kijken, terwijl ik dacht dat dát niet moeilijk zou zijn, hoe 'n ontzettende moeite ze hadden met een eenvoudige zeskwartsmaat. Is ook niet zo gebruikelijk in het Westen."

We concluderen dat zo'n stuk met wat meer complexe maatsoorten eigenlijk het best ingestudeerd zou kunnen worden door de mensen eerst op het ritme te laten dansen.
Ik vertel Bert het verhaal dat ik ooit van Yusef Lateef hoorde, de 'vader' van de wereld-muziek. Die werkte vier jaar in Nigeria, waar hij met lokale muzikanten speelde. Een van hen was percussionist Salisu Mashi, een Hausa, die ooit van zijn leraar te horen had gekregen dat hij eerst moest leren dansen, voordat hij als trommelstudent kon beginnen. Dansles op het conservatorium... waarom niet?

Polonaisecultuur
Bert van Erk (1948) begon, nadat hij de rudimenten van de akoestische gitaar op de Amsterdamse Volksmuziekschool onder de knie had gekregen, zelf ook in improvisatie-workshops. "Bij Theo Loevendie heb ik een paar seizoenen workshops gedaan. Het aardige van workshops is dat je generatiegenoten leert kennen die ook in dezelfde hoek zoeken als jij. Ik zat daar met bassist Arjen Gorter, trombonist Willem van Manen, saxofonist Peter Bennink. Zo begon het voor mij in 1963."

In die 43 jaar is er natuurlijk heel veel veranderd. Om te beginnen is Nederland, letterlijk en figuurlijk, een stuk kleurrijker geworden. Kleuriger en rijker. Dat is niemand ontgaan, behalve Rita Verdonk, die naar ik heb begrepen nimmer veel verder is gekomen dan Frans Bauer en de daarmee gepaard gaande polonaisecultuur. ('Handjes! Ik wil die handjes zien!')

Van Erk daarentegen reisde in 1997 en '98 tweemaal af naar Senegal, om zich daar te scherpen aan de plaatselijke ritmen. In feite hoeft dat inmiddels niet meer. "Afrika is hier," benadrukt hij, "de hele wereld is hier. Daar ben ik dankbaar voor, dat vind ik een gewel-dige rijkdom. Er zijn zóveel goeie gasten hier, overal vandaan. In het bijzonder voor mij de Afrikaanse muzikanten die hier zitten. Hoog niveau. Daar ben ik heel blij meer. Daar hoef ik niet voor te reizen."

"Mijn workshop in Haren heet Wereldmuziek & Improvisatie. Dat is ongeveer dezelfde workshop als in Veendam, alleen het repertoire is 'n ietsje anders. Het is een beetje een marktgerichte benadering. Ik bied twee pakketjes. Het ene is Jazz & Blues, het materiaal en de thema's om op te gaan improviseren komen uit de USA-traditie: jazz en blues. Dat zijn USA-grooves. En in het menu Wereldmuziek & Improvisatie gaat het over wereld-grooves. Dus dan haal ik er een czardas bij, en een samba of een bossa, een Afrikaanse 12/8, een Weense wals en een tango. Ja, niet allemaal tegelijk, hoor."

Happenings en hasjparties
Het ritme is voor Bert van Erk de kern. Hoewel hij prachtig kan soleren is de contrabas voor hem primair een ritme-instrument. In een band heeft hij een dienende functie. Samen met de drums, met name de bassdrum, is de bas het hart van de muziek. Het warm kloppend hart. Dat is zijn opdracht.

Dat ontdekte hij toen hij in 1970-1972, op gitaar nog, met Musica Elettronica Viva door Europa zwierf. Een groep hippies die in een Volkswagenbusje langs de culturele brand-haarden van Europa trok en publieksparticipatie predikte. Hippies van een solide kaliber, overigens. Richard Teitelbaum bespeelde de allereerste Moog-synthesizer, Alvin Curran had bij Elliott Carter en Mel Powell gestudeerd en Frederic Rzewski placht eerst in een concertzaal voor duizend dollar een hondsmoeilijk pianoconcert van Pierre Boulez of Yannis Xenakis te spelen, om na afloop lekker met de boys ergens in een kraakpand voor vijf dollar, de standaardgage, de elektronische tering los te laten barsten. Een nimmer eindigend feest van happenings en hasjparties was dat.

Prima allemaal, maar Van Erk ging op een gegeven moment toch het ritme missen. De groove. Toen hij slagwerker Chris Jones erbij haalde (er liftte een voortdurend wisselende aanhang mee), was dat het begin van het einde. Het product van Musica Elettronica Viva was altijd abstract geweest, aleatorisch, onvoorspelbaar. Nu dreigde de boel zowaar te gaan swingen. "Had ik opeens een ritmevriendje meegebracht en samen klopte het niet meer. Daardoor ging het uit elkaar. Ik wilde het leven toch dansbaarder hebben. Dat was een soort keerpuntje in mijn leven. Dat was einde avontuur met die eigentijdse eigen-tijdsheid. Zo van: nou, ik ga nu eerst voor het ritme."

Kijk voor meer informatie op de website van Bert van Erk.