Draai om je oren
Jazz en meer - Artikel



home  
    
    
 

Eddie Palmieri
Latinman met zigeunerziel

Pianist en orkestleider Eddie Palmieri komt weer naar Nederland. De man die de latinmuziek in de jaren zestig nieuwe impulsen gaf, speelt met zijn groep La Perfecta II op 17 maart in het Groningse Cultuurcentrum De Oosterpoort en op 19 maart in het Amsterdamse Paradiso.

door Eddy Determeyer, 22 februari 2004

Eddie PalmieriBij vibrafonist Lionel Hampton wist je nooit wanneer het optreden afgelopen was als hij eenmaal het laatste nummer had ingezet. Niet zelden hield hij pas op nadat de lichttechnici het orkest demonstratief in het donker hadden gezet. Bij Eddie Palmieri weet je nooit wanneer de band begint als hij achter de vleugel plaatsneemt, zijn handen heft en de eerste noot van zijn barokke intro aanslaat. En zoals de eerste scène, achter de titels, de strekking van een film kan duiden, zo kun je veel over de orkestleider te weten komen in die paar minuten voordat de band invalt. Aan zijn hamerende attaque hoor je dat hij tussen zijn dertiende en zijn vijftiende timbales heeft gespeeld in het orkestje van zijn oom Chino. Maar daar hij liever lui was dan moe verkocht hij zijn instrumentarium aan zijn oom en keerde hij terug naar zijn eerste instrument, de piano. Die hoefde hij tenminste niet elke avond heen en weer te sjouwen en in en uit elkaar te schroeven. Zijn aan de timbales overgehouden, niets ontziend toucher heeft menig zaaleigenaar tot wanhoop gedreven. Dat hij linkshandig is hoor je behalve aan de krachtige bassen ook aan de melodieën, die onbekommerd over alle 88 toetsen heendansen. Palmieri is gewoon een jazzmusicus die toevallig latin speelt, ben je geneigd te denken wanneer je zijn lange, avontuurlijke improvisaties meemaakt. Maar zo zit het toch niet helemaal: toen hij het vak inrolde en al snel oog in oog stond met niemand minder dan saxofoonvernieuwer Charlie Parker, had hij geen flauw benul van wat die man op zijn toeter uitspookte.

Zigeunerziel
Bij wie hem bezig ziet dringen zich al snel de indrukken en conclusies op dat die Eddie Palmieri gewoon compleet maf is. Die man trekt zich geen zier aan van muzikale conventies, van goede smaak, van de hele wereld niet. Dat hij piano speelt lijkt zelfs van ondergeschikte aard. De man creëert. Dat hij eigenzinnig is, moeilijk in de omgang wanneer zaken of situaties hem niet bevallen; we geloven het graag. Dat er tijden zijn geweest dat zijn muzikanten en de zaaleigenaar of de platenproducent een zucht van verlichting slaakten wanneer meneer überhaupt kwam opdagen, à la bonheur. Dit in de South Bronx geboren fenomeen heeft nu eenmaal een zigeunerziel.

Verdienste
De grote verdienste van Eddie Palmieri (67) is, dat hij de New-Yorkse latinmuziek in de jaren zestig grondig heeft gevitaliseerd. Zanger en maraccaspeler Machito en timbalero Tito Puente waren destijds de echte Mambo Kings. Hun rijk strekte zich uit van de Palladium Ballroom in Manhattan tot de Catskill Mountains, tweehonderd kilometer meer naar het noordwesten. In dat vakantieoord dansten de rijke joodse families uit New York de mambo - afgezien van de latino's zelf sloeg die muziek om de een of andere reden vooral aan bij joodse mensen. Machito, Puente en zanger Tito Rodríguez, de derde vaste bespeler van mambo-mekka The Palladium, vertolkten de klassieke jazzy big band-variant, waarvoor Machito bijna twintig jaar eerder de fundamenten had gelegd. Met trompetten dus en saxen en een ritmesectie. Bij de kleinere La Perfecta, de formatie van Palmieri, waren de trompetten en saxofoons ingeruild voor violen, een trombone-tandem en een fluit. Waarmee de orkestleider in zekere zin teruggreep op de klassieke Cubaanse charanga's, die gedomineerd werden door violen en fluiten. Met zijn strijkers en blazers had Palmieri een zeer rijkgeschakeerd klankenpalet tot zijn beschikking. Zijn trombonisten bliezen uitzonderlijk krachtig - en met een zelf aangeleerde, volkomen foute embouchure. Beiden, de geniale Barry Rogers en de niet minder briljante José Rodríguez, stierven jong. Het resulterende lichtere en meer flexibele geluid sprak een breed publiek van danslustigen aan, en zo nestelde La Perfecta zich na 1961 tussen de gevestigde reuzen.

Paradijsvogels en nachtvlinders
In een recent nummer van het Amerikaanse blad Down Beat haalt Eddie Palmieri herinneringen op aan de tijd dat de mensen nog uit dansen gingen en daarbij zorgvuldig hun favoriete band uitkozen. Favoriete bands, stelt hij grimmig vast, bestaan niet meer. Domweg omdat alles, repertoire, bezetting, vocalisten, ritmen, de hele branding, zeg maar, tegenwoordig door platenproducers wordt vastgesteld. Die weten haarfijn wat 'de markt' wil en als orkestleider heb je je maar naar hun eisen te schikken. Met als gevolg steeds meer van hetzelfde. Bovendien: de muziek wordt tegenwoordig overwegend in concertvorm gepresenteerd, dus het publiek blijft braaf op zijn stoeltjes zitten. "In het Palladium heerste een soort rivaliteit tussen danser en orkest om te zien wie de ander qua uithoudingsvermogen de baas was," mijmert de pianist. "De dansers daar waren de besten." Nu was The Palladium, in weerwil van zijn sjieke naam, wellicht niet direct een plek waar je je jongste dochter met een gerust hart los liet lopen. Of dansen, dus. Het publiek was een mengeling van paradijsvogels en nachtvlinders, latino's, joden en Afrikaans-Amerikanen, dronkelappen en junkies. "De zwarten overheersten en dansten beter dan wie ook." De portiers daar waren berucht vanwege hun onvermogen om te communiceren en hun no-nonsense aanpak van conflictsituaties. La Perfecta bleef er vier jaar lang het huisorkest en speelde ook tijdens de slotavond in 1966.

Nakomertje
Eddie Palmieri was een nakomertje: zijn broer en grote voorbeeld Charlie was negen jaar ouder. Vanaf zijn achtste had Eddie, in navolging van zijn broer, pianoles en op zijn elfde gaf hij zijn eerste klassieke pianoconcert in Carnegie Recital Hall. Maar zijn hart ging toen al uit naar de platen in de jukebox van zijn vaders zaak. Die zaak, een soort combinatie van kruidenierswinkel en lunchroom, heette El Mambo, dus er zaten meer 78 toeren-schijven van Machito in die jukebox dan van Patti Page. Vóór die tijd had de kleine Eddie al als zanger opgetreden, tussen de schuifdeuren, begeleid door zijn broer en een paar gitaarspelende ooms. Maar afgezien van het schnabbelwerk met Alma Tropical van oom Chino werd het serieus toen Eddie zich in 1951 bij het orkest van multi-instrumentalist Eddie Forestier aansloot. Daar de grote danszalen destijds vaak een latinband en een jazzorkest inhuurden, die om en om speelden, kwam hij ook in contact met de wereld van de jazz. Zo zag en hoorde hij een wonderbaarlijke muzikant die op een saxofoon speelde die met plakband en elastiekjes bij elkaar werd gehouden. Dat was dus Charlie Parker. Vervolgens dook de jonge pianist diep in de hem tot dan toe onbekende jazzgeschiedenis, vanaf Art Tatum, om uiteindelijk bij McCoy Tyner uit te komen. Op zekere avond had zijn trombonist Barry Rogers hem namelijk meegenomen naar de jazzclub Birdland, die naast The Palladium zat. Daar speelde het kwartet van saxofonist John Coltrane en Tyner was diens pianist. In de forse aanslag van die laatste herkende Palmieri een bloedbroeder. De grote intervallen en de wijze waarop McCoy Tyner zijn solo's structureerde intrigeerden hem in hoge mate. Tyner zou altijd zijn grote idool blijven.

Depressie
Vanaf 1967 raakte Eddie Palmieri verstrikt in personal problems, zoals dat eufemistisch heet. Hij liet zijn orkest versloffen, zijn contacten, zijn contracten, de hele mikmak. De belastingdienst zat hem constant achter zijn vodden. Die depressie had een aantal oorzaken. Zo was daar de sluiting van The Palladium, waar Palmieri's orkest vier avonden in de week gewerkt had. Ook die sluiting hing samen met een aantal factoren. Maar de bottom line was dat een projectontwikkelaar zijn begerige oog had laten vallen op de locatie om er een mooie wolkenkrabber neer te kunnen zetten. (Precies hetzelfde lot had 52nd Street, het van jazz doordrenkte uitgaanscentrum van New York, eind jaren veertig getroffen. Dat was door Rockefeller opgekocht.) Daarnaast zag Eddie Palmieri met de opkomst van de bugalú de complete mambowereld in elkaar klappen. De bugalú - bekendste exponenten: Pete Rodriguez, Johnny Colon en Joe Cuba - was een soort kruising tussen latin muziek en soul en de meeste beoefenaren waren jonge muzikanten met niet meer dan een rudimentaire instrumentbeheersing. In dat opzicht vergelijkbaar met de new wave-rockmuziek van een decennium later, waarbij imago en presentatie boven vakmanschap werden verheven. Een beweging die zou culmineren in het verschijnsel Madonna. Het duurde negen jaar, maar Palmieri is weer overeindgekrabbeld. De Zon van de Latin Muziek, de Waanzinnige, het Pianomonster, of hoe zijn bijnamen ook mogen luiden. Een van de eerste tekenen van leven die de buitenwacht opving was dat Eddie Palmieri er eigenhandig voor gezorgd had dat er een speciale Grammy Award voor Latin Jazz werd ingesteld. Die hij prompt als eerste won, in 1975, voor zijn album 'The Sun Of Latin Music'. In de jaren negentig werd Eddie Palmieri ontdekt en omarmd door een nieuwe generatie latinliefhebbers. Vooral vanwege zijn samenwerking met vocaliste India, voor wie hij de partijen schreef, het begeleidingsorkest leidde en hielp met de Spaanse teksten. Het enfant terrible van de latinmuziek is voorlopig niet van plan, achter de geraniums weg te dutten, zoveel is wel duidelijk.