Draai om je oren
Artikel / Interview



home  
    
    
 

Tanzania, een muzikale safari

Hij claimt niet minder dan 200.000 liedjes verzameld te hebben. De goedlachse John Kitime is de officieuze muziekarchivaris van Tanzania. In zijn kantoor op het terrein van de Nafasi Art Space aan Eyasi Road in Dar es Salaam staan de singles, op 78- en 45-toeren, lp's, cd's, reel-to-reel- en videotapes en vooral cassettes, veel cassettes, hoog opgetast. Als diskjockey en zanger/gitarist onderhoudt hij goede contacten met de circa tweehonderd radiostations van het land.

tekst: Eddy Determeyer
foto's: Hans Determeyer, Julianne G. Macie e.a.

De muziekarchieven van de staatsomroep Radio Tanzania Dar es Salaam gaan terug tot jaren vijftig, toen het eerste station werd opgericht. Met name in de jaren zestig tot negentig werd er veel traditionele muziek uitgezonden. Zoals Ngome, de traditionele slagwerkmuziek; Taraab, dat vanaf de jaren negentig van de negentiende eeuw uit Egypte werd geïmporteerd; Kwaya, dat veel gezichten heeft: traditionele, kerk- en politieke koren en gewoon koren opgericht door mensen die graag zingen, sinds de negentiende eeuw; Muziki wa Dansi, stedelijke muziek in veel verschillende stijlen, zoals rumba, cha cha en andere experimenten waar muzikanten zich mee bezig hebben gehouden.

Kitimes levenswerk is, die banden te identificeren en digitaliseren. Maar hij krijgt ook veel spul van vrienden en volslagen onbekenden aangeboden. Zoals een week eerder, toen hij een VHS-video in handen kreeg van een bruiloft uit 1985, met de namen Edo en Flora, verder niks. Zoals we weten zijn bruiloften altijd een belangrijke bron van inkomsten geweest voor muzikanten. In heel Afrika, trouwens. "Dus ik heb een klein deel van de plechtigheid in de kerk gedigitaliseerd en dat heb ik gepost op mijn Facebook- en Instagrampagina's, met de vraag of iemand wat herkende. Binnen vier dagen kreeg ik antwoord van iemand die die vrouw kende."

Hij werd geboren als John Francis Kitime in Iringa, op 7 augustus 1955, "om zeven uur 's avonds, het was op een woensdag," lacht hij. Hoe het weer toen was, wil ik weten. "Het was koud," antwoordt hij met een stalen smoel. "Bitter koud."

"Mijn vader was onderwijzer, mijn moeder ook. Ik stam uit een familie van leraren. Mijn grootvader en grootmoeder waren onderwijzers en mijn overgrootmoeder eveneens. Mijn vader was ook muzikant. Geen professionele muzikant, hij speelde gewoon thuis. Als scholier was hij al begonnen te spelen. Ik heb heel leuke foto's van hem uit 1944-48, in het schoolorkest. Hij speelde gitaar en trompet, hij speelde heel wat instrumenten: saxofoon, accordeon, ukelele, banjo, mandoline. Dus ik groeide op met de gitaar en met liedjes. Soms zongen we samen, mijn moeder zong ook. En dan was er natuurlijk de grammofoon, met de 78-toerenplaten. Mijn vader had platen uit India, country-and-western, platen van muzikanten uit Zuid-Afrika, Congolese platen. Ik had dus veel geluk."

"Op school hadden we een talentenjacht. Daar deed ik aan mee als zanger en mijn vader vroeg ik welk liedje ik het best kon zingen. Hij leerde me een song van Harry Belafonte, 'Jamaica Farewell.' Erg mooi liedje. En ik won. Ik was tien toen."

"Mijn vader las kranten uit Engeland, zoals de News of the World. Ik herinner me dat ik The Beatles voor het eerst in de News of the World zag. Met dat haar leken ze wel meisjes. En toen hoorde ik ze ook voor het eerst (zingt 'She loves you, yeah, yeah, yeah'). Rond die tijd droomde ik op een nacht dat ik met The Beatles onder water zong in een zwembad. En de volgende dag vertelde ik mijn vader dat ik later muzikant wilde worden. Dus zo startte het min of meer."

Erfenis uit Duitsland
Op school begon John in bandjes te spelen. Maar het zou nog jaren duren voor hij definitief voltijds muzikant werd. Zijn vader was en bleef daarbij zijn grote voorbeeld. Die speelde traditionele WaHehe-muziek. Onder de titel 'Extra Dry' heeft Kitime wat oude registraties van Francis Raphael Mwakitime op zijn label RetroTan uitgebracht. De opnamen klinken professioneel, ze dateren van rond 1960 en er is iets merkwaardigs aan de hand. Op het eerste gehoor krijg je niet het idee dat je naar 'echte' Afrikaanse muziek luistert, zoals wij Europeanen die van vooral het westen van het continent kennen. Eerder moet ik denken aan de Amerikaanse folkrevival zoals die in het New Yorkse Greenwich Village in de jaren vijftig en zestig floreerde. Maar we moeten bedenken dat de dominante krachten in de Oost-Afrikaanse populaire muziek velerlei van aard waren. De invloeden uit India en de Arabische wereld zijn altijd aanzienlijk geweest en daarnaast had je de Congo en de Angelsaksische muziek, plus de erfenis uit Duitsland vanwege de overheersing tijdens de koloniale tijd, de periode 1885-1918, waarna de Britten het overnamen. Met die wetenschap in het achterhoofd kunnen we vaststellen dat het 'typisch Afrikaanse' element op 'Extra Dry' evident is in de cirkelende melodietjes en de vrijere architectuur van de songs. Wanneer moeder Christina zich met haar krachtige stemgeluid bij haar echtgenoot voegt is er geen twijfel meer mogelijk.

Etnologen beseften al vroeg hoe belangrijk het opnemen van volksliederen en dansen voor hun vakgebied was. Daaruit is te verklaren dat er al een jaar of twintig opnamen van bijvoorbeeld Noord-Amerikaanse indianenstammen en Cubaanse típicas bestonden eer er jazz op de plaat werd gezet. John Kitime weet dat de allereerste opnamen van Tanzaniaanse muziek van rond 1899 dateren. De Duitse militaire kapellen dienden als voorbeeld voor de inheemse muzikanten, met dien verstande dat de marsmuziek al snel plaats moest maken voor dansritmen. Eigenlijk zien we dat proces in bijna alle koloniën terug. Ook in New Orleans, dat in de negentiende eeuw een belangrijke garnizoensplaats was voor zowel het leger als de marine, leverden de strijdkrachten de voorbeelden, de bladmuziek en de instrumenten voor de lokale brassbands, eerst de blanke en daarna ook de zwarte. En, later, voor wat jazz ging heten.

Geen woord voor muziek
"Voordat de Duitsers kwamen bestond er alleen traditionele muziek," vertelt Kitime. "Elke stam had zijn eigen muziek, zijn eigen instrumenten. Toen begonnen er verschillende processen te spelen. Er kwam een gemeenschappelijke taal [Swahili, dat overigens pas in 1984 de officiële taal van het land werd]. De eerste urban music ontstond toen jonge muzikanten die Duitse muziek begonnen na te spelen. Er was een jongensorkest in Tanga, een in Bagamoyo dacht ik. Die speelden allemaal die brassbandmuziek. Ze aapten de Duitse uniformen na en ze speelden bij elke gelegenheid waar vermaak een rol speelde. Het woord voor muziek is in het Swahili 'muziki', dat komt van het Duitse 'Musik'. Er waren meer dan honderd stammen en geen daarvan had een woord voor 'muziek'. Je had muziek voor begrafenissen en voor bruiloften, elk soort muziek had haar eigen karakter en haar eigen naam. 'Ngoma' betekent drum en de gebeurtenis zelf werd ook ngoma genoemd."

"Toen ik naar de middelbare school ging kwam ik met veel lui in contact. In die tijd werd de soulmuziek uit Amerika populair. James Brown, Clarence Carter en die liedjes gingen wij ook spelen. Zonder blazers, alleen maar gitaren. We speelden ze gewoon na. Op elke middelbare school had je bandjes die die muziek vertolkten. Ook de USIS, de United States Information Service, speelde een belangrijke rol. Want die haalde beroemde Amerikaanse muzikanten hierheen en die optredens waren gratis, op een plek die Mnazi Mmoja Grounds heette. Buddy Guy kwam daar spelen, The Staple Singers, en alles gratis. Dat was tijdens (president Julius) Nyerere. Toen werd de 'American style' populair, met de afro's, grote laarzen, hooggehakte schoenen. Die gasten werden 'Yeah Men' genoemd. Dan hebben we het over '68, '69, de jaren zeventig."

"In de jaren zeventig ontstond er nieuwe belangstelling voor rumbamuziek, die was altijd al geliefd. Dat begon in de jaren dertig, vanuit Cuba. Dat gold voor veel Afrikaanse landen, afgezien van Zuid-Afrika, dat reeds een eigen muziek had (sinds de ragtime-era reeds sterk beïnvloed door Amerikaanse gospel, close harmony, jazz en rhythm-and-blues). Elk land 'vertaalde' dat op de een of andere manier. Verder had je de country-and-westernmuziek en wat er uit India kwam."

Liedjes van Roy Rogers
Een mooi voorbeeld van die kruisbestuiving is de Cuban Marimba Band van Salum Abdullah uit Ngome. Om te beginnen horen we geen marimba en ook niet veel elementen die naar Cuba verwijzen - maar wel een zanger die jodelt. Alsof Jimmy Rodgers de weg kwijt is.

Overigens noemden veel Tanzaniaanse orkestjes zich in de jaren vijftig en zestig 'jazz bands'. Wat mij betreft is de mooiste naam die van Atomic Jazz uit Tanga, die in 1954 was opgericht door Haj Juma en Julius Kiluwa. En het speelde niet alleen in Tanzania, 'jazz bands' kwam je overal op het continent tegen. Met jazz als zodanig had het allemaal weinig van doen; de improvisaties bleven over het algemeen beperkt en de ritmen werden zelden in vierkwartsmaat gespeeld. Met het epitheton 'jazz' onderscheidden de jonge orkestjes zich van de oudere, meer traditionele ensembles. Ook kon je er vaak blaasinstrumenten treffen, een trompet en een of twee saxofoons. Zelden trombones. De blazers werden voornamelijk ingezet voor de melodieën en de kleur van de sound.

"Cubaanse muziek was zeer geliefd, met name de rumba," herneemt Kitime. "Alles: rumba, mambo, cha cha, het hele spectrum aan Cubaanse muziek. In die tijd gingen we de Congolese versie van de rumba kopiëren. Met drie gitaren, de bas-, de ritme- en de leadgitaar. Dat speelde allemaal in de jaren zestig en zeventig."

"In de tijd van mijn vader lag het accent op country-and-westernmuziek. Je had toen beroemde cowboyfilms met liedjes van Roy Rogers. Ik zong samen met mijn moeder. We hadden 78-toeren platen van de Carter Family, Jimmy Rodgers, Gene Autry en andere country-and-westernmuzikanten uit die tijd. Dat zongen mijn vader en moeder: 'I once loved a beautiful maiden, as fair as the blue skies above... Yodelaheehee, yodelahee, yodelahee...' Dus daar kwamen invloeden vandaan."

"Toen kwamen de clubs op, de cultural clubs, dat duurde een hele poos. Het meeste dansen gebeurde in die clubs. Als de muzikanten tourden, was dat niet verder dan langs de omringende plaatsjes. Er werd voor de leden van die club gespeeld en al het geld ging naar de club. Voor de muzikanten bleef het een hobby. In de clubs werd ook gerepeteerd."

Oost-Afrikaanse gemeenschap
"Toen de Congolezen kwamen (in de vroege jaren zestig) veranderde alles. In de Congo was de platenindustrie al in 1947 begonnen. Daar werden platen opgenomen die vervolgens in België werden geperst. Dus in de Congo kwam de muziekindustrie op gang. Mensen werden betaald. Hier ving niemand geld, dat was het verschil. Je had ook nog geen copyrights - in feite knokken we daar nog steeds voor."

In 1972 ging John op instigatie van zijn vader naar het Teachers College. "Nadat ik mijn studie had afgerond kreeg ik een job in Arusha, in het noorden van Tanzania. Na Dar es Salaam was dat indertijd de tweede stad van het land. In die tijd was dat het centrum van de Oost-Afrikaanse gemeenschap. Dus er werkten mensen uit Kenia en Uganda, de muzikanten verdienden ook geld. Echt heel tof. Vandaar ook dat ik erheen ging. Op zekere dag werd ik naar een heel klein dorpje gestuurd, Orbesh, met de bus. Daar zat ik een maand of twee, drie, daarna verhuisde ik naar Iringa. In Iringa begon ik mijn eigen band. We speelden in het weekend en op officiële feestdagen, ik kan me niet herinneren dat we geld verdienden. We traden ook op in het gemeentehuis."

Kitime werd toen ook uitgenodigd om aan een uitwisselingsprogramma met Canada deel te nemen. Dat ging uiteindelijk niet door: iemand had een brief naar het ministerie geschreven dat hij een erg belangrijke leraar in het district was die niet gemist kon worden. Uit frustratie nam de jonge onderwijzer ontslag en stapte uit het onderwijs. Kitime verhuisde vervolgens naar Dar.

Niet zo lang geleden was hij weer in contact gekomen met een voormalige studente van hem, vijftig inmiddels, die hem om zijn gitaarlessen prees. "Dan heb ik toch iets goeds gedaan," lacht hij. "Ze reciteerde een gedicht waarbij ze me eraan herinnerde dat ik liedjes had gemaakt om het zo makkelijker te onthouden. Ze zong het - het stond me niet meer bij, het ging over gezondheid of zo. Over een kippetje dat in het water ging om haar kleertjes te wassen. Een heel grappig liedje. Het lijkt erop dat ik het goed heb overgebracht."

Atomic Jazz
"Maar ik liet het onderwijs achter me en toen zag ik een advertentie voor een baantje als corrector van de Daily News in Dar es Salaam. Daar solliciteerde ik op en werd aangenomen. Mijn salaris was 980 shilling (ook toen al zo goed als niets). Daarna kwam ik in mijn eerste bandje in Dar es Salaam terecht. De eigenaar van de instrumenten was zelf niet zo'n goede gitarist, maar hij stond erop dat hij lead wilde spelen. Ik leerde toetseninstrumenten spelen, dat was nieuw. Ik speelde toen gitaar, toetsen en drums. Soms kwam zijn echtgenote meespelen, op slagwerk. We kregen een contract om in een hotel op te treden. En op zekere dag kwam de eigenaar langs om te klagen dat hij zijn kelners overuren moest betalen terwijl er niemand kwam luisteren, zo slecht was het."

Voordat Dar es Salaam het economische, culturele en politieke centrum van het land werd, gold de havenplaats Tanga, hemelsbreed tweehonderd kilometer van het zuidelijker Dar, als het bestuurlijke en zakelijke epicentrum van Tanzania. Tegenwoordig telt de stad circa vierhonderdduizend inwoners. Lange tijd was Tanga ook het centrum voor de muziek. Prominente dansorkesten als het reeds genoemde Atomic, plus Jamhuri Jazz, de Amboni Jazz Band en de White Star Jazz Band hadden Tanga als thuisbasis. Ik bracht er slechts een nachtje door, maar de stad lijkt mij zeker de moeite waard om er nog eens een weekend rond te hangen.

Veel livemuziek vind je niet in Dar es Salaam. Althans, niet in het gedeelte waar ik vertoefde. Wellicht dat er elders in deze snel groeiende metropool - oppervlak zestienhonderd vierkante kilometer, inwonertal tegen de acht miljoen - wijken zijn te vinden met meer vertier. Daarvoor ontbrak de tijd. Als je er op straat rondloopt, als enige witmans, het toerisme stelt hier nog weinig voor, hoor je de geijkte Amerikaanse R&B en hiphop uit de stalletjes langs de weg bonken, afgewisseld met Otis Redding en andere soul oldies.

Kalimba en ennanga
Voor een live performance van plaatselijke muziek op het snijvlak van traditie en moderniteit ben ik bij de Alliance Française aan het goede adres. Daar wordt een symposium gehouden over de Tanzaniaanse film, besloten met een optreden van de band van zangeres Mariam Hukwe Zawose. Zawose begeleidt zichzelf op kalimba (duimpiano), ennanga (een soort kleine kora) en zelfs de chromatische kalimba, met twee rijen lamellen, die ik nooit eerder had gezien. Verder bestaat het instrumentarium uit elektrische gitaar, basgitaar, drums en slagwerk.

De binnenplaats van de Alliance meet bij benadering twintig bij vijfentwintig en wordt overwelfd door het bladerdak van enkele bomen, met daaronder guirlandes, vlaggetjes, lampjes en een roerloze discobal. Het publiek zit aan lange tafels te genieten van de junkfood die de keuken uitbraakt. Junkfood is geliefd in dit land. Na lang aarzelen bestel ik fish-and-chips en moet daarbij tot mijn verbazing vaststellen dat de patat hier op een temperatuur van circa vijftien graden wordt geserveerd, een graad of tien lager dan de omgevingstemperatuur. Lijkt me nog niet zo eenvoudig. Gelukkig heeft het Safaribier de juiste temperatuur.

Onder het neonlogo van de Jumatano (= woensdag) Groove-serie beginnen zangers en band met een aantal rustige, traditionele nummers. Het publiek zit verzonken in zijn schermpjes.

Het serene karakter van de avond verandert wanneer Zawose haar orkest in een hogere versnelling zet. Fluks springen negen, twaalf, veertien dansers uit het publiek naar de ruimte vóór de band om daar hun choreografietjes uit te voeren. Vermoedelijk zijn de dansers, onder wie een kale witmans, lid van een plaatselijke dansschool. De muziek is opgebouwd uit motiefjes die herhaald worden, met kleine dynamische accenten van met name de voortreffelijk spelende percussionist. Soms duren de songs een hypnotiserende vijftien minuten. En soms laat de zangeres de band de band om zich bij de dansers te voegen.

Ook John Kitime heeft zijn sporen verdiend in de dansbands van het land. In 1983 sloot hij zich aan bij Orchestra Mambo Bado van Tchimanga Kalala Assossa. Daarna volgden verbintenissen met top-ensembles zoals Orchestra Makassy (oorspronkelijk uit Congo), met de beroemde gitarist Mosese Fan Fan, inmiddels overleden, net als Dr Remmy Ongala. "Die band was echt goed."

Verboden liedje
Voordat hij zich aansloot bij Orchestra Mambo Bado werkte hij mee aan een documentaire, 'Song of the Bamboo'. In feite een project met Nederlandse roots: Kick van den Heuvel was een van de initiatiefnemers. De film was een coproductie van het Nederlandse bedrijf One World Productions en de Tanzanian Film Company. Daarna volgde dus Orchestra Mambo Bado. "Nee, singles namen wij niet op. We speelden vooral op de radio. Een van onze liedjes werd verboden, mochten we niet meer op de radio spelen." Waarom, is Kitime nog altijd een raadsel. De bezetting van Orchestra Makassy was nieuw en ook het podium, de zaal van een hotel, moest worden ingewijd. Er zat een grote scheur in een van de pilaren naast het hek, de muzikanten verwachtten veel publiek en vreesden dat het hek zou bezwijken. Daar werd een song over geschreven - die dus werd verboden.

Tegenwoordig leidt de zanger/gitarist zijn eigen orkesten, de JFK Band (naar zijn initialen genoemd), de Kilimanjaro Stars en, op Zanzibar, de Karafun Band. Zijn song 'Nyongisye' in het Hehe (een Bantu-taal die gesproken wordt rond Iringa) werd een hitje.

De komst van een vloedgolf van Congolese vluchtelingen in de jaren zestig had een significante invloed op de muziek van de regio. Zozeer, dat de oorspronkelijke Tanzaniaanse muziek dreigde te worden ondergesneeuwd. "Ook de kleding werd meer Congolees. De bezetting van de bands veranderde, de hele cultuur werd overhoop gegooid, je hoorde het zelfs in de dialecten terug," vertelt Kitime. "Het werd hier een goede markt voor Congolese bands. Er waren vier of vijf Congolese bands actief in de regio. Op de lokale bands heeft dat ook invloed gehad, die gingen meer soukous spelen. Onze eigen muziek was lange tijd niet op cd of op de radio te horen. Dat hield in dat de bandjescultuur in het slop raakte. Dat speelde allemaal in de jaren negentig en meer specifiek na 2000, 2004." Sinds begin jaren negentig is Bongo Flava, de Tanzaniaanse 'vertaling' van R&B en hiphop, de verzamelterm van de populaire muziek van het land.

Een voorlopig hoogtepunt in de carrière van John Kitime zijn de tournees die hij in 2009 en 2010 met de Amerikaanse banjospeler Béla Fleck maakte. "Op een gegeven moment kreeg ik een e-mail van een dame die schreef dat er een Amerikaanse muzikant was die naar Tanzania wilde komen om hier onderzoek te doen. Van iemand had ze mijn adres gekregen. Hij was banjoist en wilde meer weten over de geschiedenis van de banjo. Dus ik ontmoette Béla, een heel aardige gast en ik stelde hem voor aan mijn goede vriend Anania Ngoliga, die blind is maar een goede muzikant. In 2009 vroeg hij ons dus, om met hem op tournee te gaan. Het heette African Project 1. Met mijn vriend Anania die de duimpiano speelde, plus Vusi Mahlasela uit Zuid-Afrika, D'Gary uit Madagascar en Toumani Diabete op kora, Béla zelf en Cassey Dreisen op viool. Samen tourden we een maand lang, uitermate plezierig. In 2010 waren we andermaal in de VS voor Africa Project 2, deze keer met Béla Fleck, Cassey Dreisen en Ngoni Ba."

Als we aan het eind van het interview de deur van zijn kantoor annex archief openen zit daar een gitarist te oefenen. Verderop, op een afgeschut deel van een groter podium, zijn twee meiden aan het rappen. In het Swahili.

november 2023